Overwegingen
Met betrekking tot element 1
4. Bij besluit van 19 mei 1999 heeft verweerder de eerste asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft daarbij artikel 1(F) van het VlV aan eiser tegengeworpen. Dit besluit staat inmiddels vast3. In de besluiten op de latere asielaanvragen van eiser heeft verweerder bij dit standpunt gepersisteerd, voor het laatst in het besluit van
15 december 2016. Hiertegen heeft eiser indertijd geen rechtsmiddel aangewend, zodat ook dit besluit inmiddels vast staat. De rechtbank dient in de onderhavige procedure de vraag te
2 Op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
3 Dit op grond van de uitspraak op het beroep van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, van 2 november 2004 (zaaknummer Awb 02/58920) en de uitspraak op het hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 maart 2005 (zaaknummer 200409674/1).
beantwoorden of verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor een ander oordeel over de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het VlV dan in het besluit van
15 december 2016.
5. Eiser stelt dat het ambtsbericht ondeugdelijk is en dat verweerder zich daarop niet mag baseren. Volgens eiser verdient dit ambtsbericht niet de status van deskundigenbericht, omdat politieke afwegingen de inhoud van dit ambtsbericht hebben beïnvloed. Die invloed doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud. Ook wijst eiser erop dat Nederland het enige land is dat het beleid voert waarin geen enkele uitzondering wordt gemaakt ten aanzien van (onder)officieren bij de KhAD/WAD. Volgens dit beleid zijn al deze functionarissen in de periode van 1983 tot 1992 persoonlijk betrokken geweest bij misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het VlV. Hetzelfde geldt voor de eis van verweerder dat eiser zich rekenschap zou moeten geven van de door hem gepleegde misdrijven. Bij die eis hanteert verweerder het ambtsbericht als dogma, zonder dat sprake is van concrete beschuldigingen tegen eiser. Eiser verwijst naar artikelen in het Nederlands Juristenblad (NJB) van 20 april 20184 en 29 april 20205 en naar een artikel op nu.nl van
6. De rechtbank overweegt dat de NJB-artikelen al eerder zijn beoordeeld in relatie tot het ambtsbericht. De rechtbank verwijst naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch7 en Arnhem8. In deze uitspraken is -kort samengevat- geoordeeld dat in de betreffende procedures onvoldoende is aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht. De zorgvuldigheid van de totstandkoming van het ambtsbericht is controleerbaar en onderzocht door rechtbanken, de ABRvS en Kamerleden. De rechtbank, zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch en Arnhem, zag geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen dat het ambtsbericht zorgvuldig tot stand is gekomen. Hetgeen eiser in de onderhavige procedure heeft aangevoerd biedt de rechtbank geen aanknopingspunt om tot een ander oordeel te komen. Zo heeft de e-mail van de heer Brouwer van 30 november 2021 geen betrekking op de persoonlijke situatie van eiser. Het
e-mailbericht geeft ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht. Voorts heeft eiser zijn stelling, dat het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van (onder)officieren van de KhAD/WAD buiten Nederland geen navolging kent, niet nader onderbouwd. Dit nog afgezien van de vraag tot welke conclusie deze stelling zou moeten leiden. Ook het ingebrachte artikel op nu.nl kan eiser niet baten. Dit artikel betreft een reactie van de voorzitter van de ABRvS op de zogenoemde toeslagenaffaire. Eiser heeft niet toegelicht op welke wijze de inhoud van dit artikel raakt aan het bestreden besluit. De beroepsgronden die eiser in dit verband heeft aangevoerd falen dus. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het ambtsbericht onverkort aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dat eiser naar zijn zeggen tijdens zijn werkzaamheden voor de Afghaanse autoriteiten en tijdens zijn vlucht uit Afghanistan mensenlevens heeft gered, maakt dit oordeel niet anders.
4 dr. ir. Joost Brouwer & mr. drs. Pieter Bogaers: Waarom het KhAD/WAD-ambtsbericht van 29 februari 2000 onjuist is en onbetrouwbaar, NJB 2018/ 750, afl. 16, 20 april 2018
5 dr. ir. Joost Brouwer: Het Khad/WAD-ambtsbericht – deel 2, NJB 2020/1052, afl. 17, 29 april 2020 6 https://www.nu.nl/binnenland/6168891/hoogste-bestuursrechter-de-toeslagenaffaire-heeft-ons-diep- geraakt.html?redirect=1
Met betrekking tot element 2
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen oordeel over de echtheid van het document van Directie 95 van de Nationale Veiligheidsdienst van 12 december 2016 kan geven. Dit op basis van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (Bureau Documenten) van 11 november 2020. Eiser stelt dat verweerder hiermee niet heeft kunnen volstaan en dat aanvullend onderzoek had moeten plaatsvinden.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat het geen uitspraken kan doen over de echtheid van het document. Evenmin kan Bureau Documenten vaststellen dat het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Niet ten onrechte heeft verweerder gesteld dat het onduidelijk is gebleven op basis van welke informatie en bronnen de verklaring in het document is opgesteld. Eiser heeft in dit verband slechts verklaard dat de Nationale Veiligheidsdienst zijn dossier heeft geraadpleegd. Dit is evenwel onvoldoende om aannemelijk te maken dat het document qua opmaak en inhoud authentiek en juist is. Eiser heeft ook geen contra-expertise laten uitvoeren. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op de verklaring van Bureau Documenten heeft mogen baseren en dat verweerder geen aanvullend onderzoek hoefde te (laten) verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Met betrekking tot de elementen 3 en 4
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloof hecht aan de bekering van eiser tot het christendom. Om die reden heeft eiser in Afghanistan te vrezen voor vervolging. Verweerder zal daarom niet overgaan tot verwijdering van eiser naar dat land. Al hetgeen eiser heeft aangevoerd over de behandeling die hij vreest te ondergaan bij terugkeer naar Afghanistan, behoeft daarom geen bespreking.
Met betrekking tot het terugkeerbesluit
10. Eiser betwist dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Hij voert verder aan dat hij nergens heen kan en al helemaal niet naar Afghanistan. Ook is Nederland voor hem het aangewezen land, omdat zijn gezin en ouders hier verblijven en hij mantelzorger voor zijn ouders is.
11. De rechtbank overweegt het volgende. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Om die reden kan verweerder bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten9. Verweerder zal eiser niet gedwongen uitzetten naar Afghanistan. Dit laat onverlet dat op eiser de plicht rust om uit eigen beweging Nederland en de EU te verlaten. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nergens naartoe kan. Als verweerder eiser op enig moment buiten de Europese Unie en naar een ander land dan Afghanistan kan uitzetten, dan zal verweerder dat land noemen in een nieuw te nemen terugkeerbesluit. Voorts heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat in de familiegerelateerde argumenten van eiser geen aanleiding bestaat om een terugkeerbesluit
9 Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw.
achterwege te laten of om eiser een vertrektermijn te geven. De beroepsgronden die gericht zijn tegen het terugkeerbesluit slagen dus niet.
12. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft eiser ook terecht een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.