ECLI:NL:RBDHA:2022:2511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen verplichting tot opvang voor vreemdeling zonder asielachtergrond met uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een vreemdeling om opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiseres, een Ghanese vrouw geboren in 1971, had een aanvraag ingediend voor opvang, maar deze was door het COa afgewezen omdat zij nooit een asielprocedure had doorlopen. Eiseres had op 26 mei 2021 voorlopig uitstel van vertrek gekregen in afwachting van een beslissing op haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 februari 2022, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat het COa geen verplichting heeft om opvang te bieden aan vreemdelingen die niet binnen de reikwijdte van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) vallen. Eiseres had niet onderbouwd dat zij dringend medische zorg nodig had, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van haar gezondheidstoestand afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidden en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat het onderscheid dat in de Rva wordt gemaakt tussen ex-asielzoekers en andere vreemdelingen niet ongerechtvaardigd is. De groep andere vreemdelingen is divers en het is niet zonder meer aannemelijk dat zij geen opvang hebben. De rechtbank concludeerde dat de gronden van eiseres niet slaagden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5895
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1971, van Ghanese nationaliteit, eiseres hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. B.G. Wezenman).

Procesverloop

Met het besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) afgewezen.
Op 7 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 8 februari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De gemachtigde van verweerder en de griffier waren aanwezig via een video-verbinding.

Overwegingen

Aan eiseres is op 26 mei 2021 voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de definitieve beslissing op haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 19 juli 2021 heeft zij een aanvraag ingediend om toegelaten te worden tot de opvang van het COa.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres nooit een asielprocedure heeft doorgelopen. Het COa vangt alleen asielzoekers en daarmee gelijkgestelde vreemdelingen op. Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) hebben, in geval van een verleend voorlopig uitstel van vertrek, alleen ex-asielzoekers en asielzoekers die in afwachting zijn van een uitspraak in hoger beroep recht op Rvaverstrekkingen. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 maart 2007 [1] . Volgens verweerder zijn de aangevoerde omstandigheden, afzonderlijk en in samenhang bekeken, niet zodanig dat het COa daarin aanleiding ziet om buiten de Rva om opvang te verlenen.
3. Eiseres voert aan dat de Rva conform de Terugkeerrichtlijn [2] geïnterpreteerd moet worden, omdat het terugkeerbesluit van eiseres is opgeschort. Eiseres doet een beroep op het arrest Abdida. [3] Uit dit arrest volgt volgens eiseres dat als een vreemdeling tijdelijk niet wordt uitgezet en er daarbij medische zorg noodzakelijk is, de staat verplicht is zo veel mogelijk te voorzien in de elementaire levensbehoeften van die vreemdeling. Eiseres doet daarbij een beroep op de uitspraak van de rechtbank Haarlem in de zaken AWB 18/1398 en AWB 18/1402. Eiseres voert verder aan dat het in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva gemaakte onderscheid tussen uitgeprocedeerde asielzoekers en overige vreemdelingen op gespannen voet staat met het verbod op discriminatie uit artikel 1 van het 12e Protocol bij het EVRM. Volgens eiseres is er voor dit onderscheid geen objectieve en redelijke rechtvaardiging.
Beoordeling door de rechtbankVerzoek vrijstelling griffierecht
4.1.
Eiseres heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Met een brief van 8 oktober 2021 heeft de griffier eiseres gevraagd binnen twee weken te onderbouwen dat zij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting een op 26 januari 2022 ondertekende verklaring van inkomen en vermogen overgelegd. Hij heeft verklaard dat de verklaring niet eerder is overgelegd vanwege een fout op het kantoor van de advocaat.
4.2.
De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht af. Dat op het kantoor van de advocaat een fout is gemaakt, komt voor risico van eiseres. Eiseres heeft inmiddels het griffierecht betaald.
Inhoudelijke beoordeling
5.
5.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [4] heeft het COa geen verplichting om opvang te bieden aan vreemdelingen die niet binnen de reikwijdte van de Rva vallen. De Afdeling overwoog hiertoe: Het COa is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, een bestuursorgaan van de centrale overheid met openbaar gezag bekleed dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister. Aan het COa zijn specifieke taken en bevoegdheden opgedragen met betrekking tot de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen. Bij de Rva 2005 zijn regels gesteld met betrekking tot de verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. Aan het COa is derhalve niet in algemene zin de taak en bevoegdheid opgedragen vreemdelingen die dat behoeven, opvang te verlenen. Uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva 2005 kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen jegens het COa aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang.
5.2.
Eiseres heeft nimmer asiel aangevraagd in Nederland. De gemachtigde van eiseres stelt dat zij dringend medische zorg nodig heeft en dat de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van haar gezondheidstoestand – artikel 64 van de Vw – inmiddels is afgewezen. Zij heeft hiertegen beroep ingesteld.
5.3.
Eiseres heeft gesteld, maar in deze procedure niet onderbouwd dat zij op dit moment dringend medische zorg nodig heeft; zij heeft geen medische details gegeven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van de gezondheidstoestand afgewezen. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure niet aannemelijk geworden dat eiseres medische zorg nodig heeft. Daarom wordt zij in deze fase niet beschermd door artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn en is evenmin sprake van een situatie als in het arrest Abdida. Daarom hoeft de grond van de gemachtigde van eiseres over de interpretatie van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn hier niet besproken te worden. De grond slaagt niet. Ook het beroep op de uitspraak van de rechtbank Haarlem slaagt niet, omdat daar anders dan bij eiseres een medische situatie werd aangenomen.
6.
6.1.
Eiseres voert verder aan dat het op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva gemaakte onderscheid tussen ex-asielzoekers en andere vreemdelingen discriminatoir is, omdat een ex-asielzoeker ook tijdens de aanvraag van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw opvang krijgt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de groep andere vreemdelingen zeer divers is, waarbij een aanzienlijk deel huisvesting in Nederland heeft. Wat de achtergrond van eiseres is, is de rechtbank niet bekend. Asielzoekers zeggen te zijn gevlucht en de asielprocedure is erop gericht om hen die internationale bescherming nodig hebben, die te geven. Zij kunnen in de regel niet zelf opvang vinden. Daarom heeft het COa met de Rva opdracht gekregen om asielzoekers op te vangen en is het begrijpelijk dat dit uitgebreid is naar asielzoekers die uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw hebben aangevraagd. Van de groep andere vreemdelingen is niet zondermeer aannemelijk dat zij geen opvang hebben. Daarom is het in de Rva gemaakte onderscheid niet ongerechtvaardigd onderscheidend. Op de zitting is aan de gemachtigde van eiseres gevraagd naar haar situatie. De gemachtigde heeft daarover geen details gegeven. Daarom is in deze procedure ten aanzien van eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat het onderscheid ongerechtvaardigd discriminerend is. De grond slaagt niet.
Conclusie
7. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014, C-562/13.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:722.