“Notariële akte van levering
Artikel 1
De voor de overdracht van het registergoed vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van één van de notarissen verbonden aan (…), op een nader door koper te bepalen datum.
(…)
Aflevering, staat van het verkochte
Artikel 4
(…)
6. Koper is voornemens het registergoed te ontwikkelen als bouwlocatie.
Ten aanzien van dit gebruik van het verkochte deelt verkoper nog mee dat hem niet bekend is dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan.
(…)
Garantieverklaringen van verkoper
Artikel 9
(…)
j. aan verkoper is niet bekend dat het registergoed is opgenomen in een aanwijzing als bedoeld in artikel 2 of artikel 8 danwel in een voorstel als bedoeld in artikel 6 of artikel 8.a van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten;
(…)
Risico-overgang, beschadiging
Artikel 11
1. Het verkochte komt eerst voor risico van koper, zodra de notariële akte van levering is ondertekend, tenzij de aflevering eerder plaatsvindt, in welk geval het risico met ingang van die dag overgaat op koper. Tot dat moment is verkoper verplicht het verkochte ten genoegen van koper naar herbouwwaarde casu quo nieuwwaarde verzekerd te houden.
2. Indien het verkochte vóór het tijdstip van risico-overgang anders dan door toedoen van de koper, geheel of gedeeltelijk verloren gaat of in meer dan geringe mate wordt beschadigd, is verkoper verplicht koper daarvan onverwijld in kennis te stellen en is deze overeenkomst van rechtswege ontbonden (…)”.
5. [N.V. 1] heeft bij notariële akte van levering van 29 december 2011 onder meer het perceel aan [N.V. 2] tegen een koopprijs van € 500.000 geleverd. In de akte van levering staat onder meer met betrekking tot het perceel het volgende:
“
CONTRACTSOVERNAME MET BETREKKING GROND [weg]
[ [N.V. 1] ] draagt bij deze over aan [B BV], gelijk [B BV] bij deze van [ [N.V. 1] ] aanvaardt, alle rechten en verplichtingen die voor [ [N.V. 1] ] voortvloeien uit de door [ [N.V. 1] ] met [erflaatser] in privé gesloten koopovereenkomst, aan welke overdracht de verschenen persoon sub 1 verklaart haar medewerking bij deze te verlenen”.
(…)
Artikel 7
Garanties van [ [N.V. 1] ]
(…)
3. Het Registergoed is niet opgenomen in een aanwijzing of een voorstel als bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten, (…)”.
6. Bij brief van 26 maart 2014 heeft de Provincie Zuid-Holland (de Provincie) aan [N.V. 2] aangegeven dat het perceel is gelegen binnen het plangebied van het inpassingsplan van de Rijnlandroute. Bij brief van 30 april 2014 heeft de Provincie aan [N.V. 2] aangegeven dat de Provincie voornemens is de zogenaamde Rijnlandroute te realiseren en dat het daarvoor noodzakelijk is dat de Provincie daartoe (een deel van) het perceel verwerft. Vervolgens is [N.V. 2] met de Provincie in overleg getreden over de verkoop van het perceel. Op 22 december 2014 heeft de Provincie een mondeling bod van € 2.070.000 aan [N.V. 2] gedaan. Bij brief van 30 april 2015 heeft de Provincie een nader bod van € 2.087.000 aan [N.V. 2] gedaan. Vervolgens heeft de Provincie bij brief van 14 juli 2015 een eindbod van
€ 3.040.000 aan [N.V. 2] gedaan. Voormelde brieven van 30 april 2015 en 14 juli 2015 zijn op naam van [N.V. 2] , ter attentie van onder meer erflaatster, gestuurd.
7. Erflaatster heeft op 19 juli 2015 ter zake van het perceel een Goedkeuringsovereenkomst met [N.V. 2] gesloten. In de Goedkeuringsovereenkomst staat onder meer het volgende:
‘- optieverkrijger [ [N.V. 2] ] heeft onderhavig registergoed in eigendom verkregen door levering ingevolge de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers voor registergoederen te Apeldoorn op 30 december tweeduizend elf (…), van een afschrift van een akte van levering op negenentwintig december tweeduizend elf (…), waarin is vastgelegd dat er alsdan kwijting is verleend voor de betaling van de koopsom;
- dat in opgemelde leveringsakte tevens is vastgelegd, dat optiehouder [erflaatster] een onherroepelijke en niet-opzegbare optie tot koop heeft op optieverkrijger van het opgemelde registergoed tegen een altoen vastgestelde en overeengekomen koopprijs van vijfhonderdduizend Euro (€ 500.000,00);
- dat optieverkrijger in de gelegenheid is om het opgemelde registergoed te verkopen tegen een verkoopprijs van twee miljoen negenhonderdveertigduizend Euro (€ 2.940.000) (…);
1. Optiehouder verleent aan optieverkrijger het recht om het (…) opgemelde registergoed te verkopen aan de derde partij (…).
2. Optieverkrijger heeft de plicht optiehouder schadeloos te stellen, vanwege het feit dat optiehouder door het opgeven van haar recht van optie op het opgemelde registergoed nu niet meer zelf in de gelegenheid is om het opgemelde registergoed te verkopen aan de derde partij, zoals die is genoemd in de aangehechte conceptakte van levering en tegen de aldaar opgenomen condities.
3. Optieverkrijger stelt optiehouder hiervoor schadeloos door een deel van de door optieverkrijger verkregen koopsom bij het verlijden van de opgemelde akte van levering in handen te stellen van optiehouder onder de titel van betaling door optieverkrijger aan optiehouder van het tussen hen overeengekomen deel van de verkoopsom van het opgemelde registergoed aan de derde partij, zoals die is genoemd in de aangehechte conceptakte van levering en zoals is vastgelegd in onderhavige Goedkeuringsovereenkomst.
4. Het deel van de koopsom, hetwelk door optieverkrijger in handen wordt gesteld van optiehouder bedraagt een miljoen negenhonderdduizend Euro ( € 1.900.000,00).
5. De in handenstelling zal geschieden door overboeking van het opgemelde bedrag door optieverkrijger aan een door optiehouder aan te wijzen bankrekening of op een tussen de optiehouder en optieverkrijger nader overeen te komen wijze.’
8. Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van een adviseur van [N.V. 2] van
27 juli 2015, waarin het volgende staat vermeld:
“[Erflaatster] heeft een voorkeursrecht ten opzichte van [ [N.V. 2] ]. Fiscaal is de meest gunstige situatie, dat [ [N.V. 2] ] [erflaatster] afkoopt, vervolgens door verkoopt aan [college] met BTW-verlegging, zodat de verkoopwinst zo gunstig mogelijk wordt verdeeld over de twee vennootschappen met maximaal gebruik van fiscale compensatiemogelijkheden. Het is dus puur een verhaal van hoe pak ik het financieel zo gunstig mogelijk aan”.
9. Bij akte van levering van 3 september 2015 heeft [N.V. 2] het perceel geleverd aan de aan [N.V. 2] gelieerde vennootschap [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) tegen een koopprijs van
€ 2.940.000. [B.V. 1] heeft vervolgens bij akte van levering van 3 september 2015 het perceel geleverd aan de Provincie tegen een koopprijs van € 3.040.000. In artikel 10 van deze akte van levering is een meerwaardeclausule opgenomen, waarbij is aangegeven dat indien het perceel een woonbestemming krijgt, koper aan verkoper de meerwaarde zal vergoeden.
10. Bij brief van 12 oktober 2016 heeft een administratiekantoor een brief aan erflaatster gestuurd, met het verzoek om akkoord te gaan met de bij die brief gevoegde aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2015. In de aangifte is alleen een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.074, bestaande uit enkel looninkomsten van € 14.074. Vervolgens heeft op 13 oktober 2016 een medewerker van voormeld administratiekantoor voormelde aangifte namens erflaatster ingediend. Bij brief van
26 november 2016 heeft verweerder aangegeven dat hij de aangifte van erflaatster niet kan verwerken, omdat erflaatster volgens de gegevens van verweerder buitenlands belastingplichtig is. Verweerder heeft erflaatster verzocht om aangifte te doen als buitenlands belastingplichtige. Op 30 november 2016 heeft dezelfde medewerker van voormeld administratiekantoor, middels een M-biljet voor buitenlands belastingplichtigen, een nieuwe aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen van € 14.074. In de aangifte is geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Verder is in de aangifte aangegeven dat erflaatster van 16 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 in Spanje woonde. Aan erflaatster is voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag IB/PVV, conform de aangifte, opgelegd. De verschuldigde IB/PVV bedraagt € 1.236 (€ 3.877 -/- € 2.641(gecombineerde heffingskorting)).
11. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft verweerder vragen gesteld over de aangifte van erflaatster. De vragen zagen op de betaling uit hoofde van de Goedkeuringsovereenkomst alsmede het niet aangeven van het box 3-inkomen. Bij brief van 18 oktober 2018 heeft de voormalige belastingadviseur van erflaatster hierop gereageerd en onder meer een vermogensopstelling gevoegd. In de vermogensopstelling staat een totaal vermogen van € 1.961.049 opgenomen. Een bedrag van € 608.000 ziet op zes in Nederland gelegen, deels verhuurde, panden. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 5 december 2018 aangegeven dat hij van de aangifte zal afwijken en dat hij ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning een bedrag van € 1.900.000 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) zal corrigeren. Verder heeft verweerder aangegeven dat de vermogensopstelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet compleet is en dat hij ter zake van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een correctie van
€ 57.378 zal aanbrengen. Daarbij is verweerder uitgegaan van een vermogen van erflaatster op 1 januari 2015 van in totaal € 1.452.800 (€ 1.776.400 bezittingen -/- € 323.600 schulden). De bezittingen bestonden uit saldi van bankrekeningen (€ 86.856), diverse vorderingen
(€ 1.247.256) en zes in Nederland gelegen, deels verhuurde, panden (€ 616.000 bestaande uit € 298.000 (3 verhuurde panden) + € 636.000 (3 leegstaande panden) -/- € 318.000 (50% leegstandcorrectie)). Het bedrag van de schulden ziet op een hypotheekschuld.
12. Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2018 de onderhavige aanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.914.074
(€ 14.074 aangifte + € 1.900.000 ROW) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 57.378 (€ 1.776.400 bezittingen -/- € 320.600 schulden na drempel = € 1.455.800 -/-
€ 21.330 heffingvrij vermogen = € 1.434.470 x 4%) en een bijdrage-inkomen van € 37.902 (€ 51.976 maximum bijdrage-inkomen -/- € 14.074). De verschuldigde IB over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 17.213. Verweerder heeft daarbij erflaatster voor het hele jaar 2015 als binnenlands belastingplichtige aangemerkt.
13. Tot de gedingstukken behoort een rapport inzake een woonplaatsonderzoek bij erflaatster en haar voormalige echtgenoot [C] van 15 februari 2019. Verweerder heeft in dit rapport geconcludeerd dat erflaatster in de periode 1 januari 2005 tot en met
14 februari 2018 haar woonplaats in Nederland had.