Overwegingen
1. Eiseres is van Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1989. Eiseres heeft twee minderjarige kinderen, [naam 1] (geboren op [geboortedag] 2017) en [naam 2] (geboren op [geboortedag] 2021).
2. Eiseres en haar minderjarige kinderen zijn op 21 februari 2022 vreemdelingrechtelijk staande gehouden op het AZC in Emmen om 06:30 uur op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Zij zijn vervolgens opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 en overgebracht naar een plaats van gehoor, waar zij om 09:02 uur aankwamen. Het gehoor ving aan om 09:14 uur.
3. Eiseres en haar minderjarige kinderen zijn op 21 februari 2022 om 09:50 uur in bewaring gesteld.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
6. Eiseres voert aan dat de staandehouding niet rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat de medewerkers van Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) niet bevoegd zouden zijn om de staandehouding te verrichten. In dat kader wijst eiseres op artikel 4.1, eerste lid, onder d van het Vreemdelingenvoorschrift 2000 (VV 2000), waarin – nog – verwezen wordt naar het inmiddels vervallen ‘Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer en Ondersteuning 2014’. Daarom is ook de bevoegdheid tot staandehouding komen te vervallen, zo stelt eiseres. Dit maakt volgens eiseres de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, zijn – voor zover hier van belang – de ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, bevoegd personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit en nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie […].
9. Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 zijn de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen belast.
10. Op grond van artikel 4.1, eerste lid, onder d, van het VV 2000 zijn met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen belast de ambtenaren van de Dienst Vervoer & Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2014 (hierna: Besluit uit 2014).
11. Op 12 februari 2019 is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2014 vervallen en is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2019 in werking getreden.
12. Op grond van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2019 (hierna: Besluit uit 2019) zijn onder meer de personen die werkzaam zijn bij de DV&O als (inrichtings) Beveiliger Transport, aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.
13. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van ‘staandehouding, overbrenging, overdracht ex art 50a Vw 2000’ van 24 februari 2022 (hierna: de M105) blijkt dat eiseres staande gehouden is door verbalisanten [naam 3] en [naam 4] . Ook volgt uit de M105 dat deze verbalisanten medior transportgeleiders zijn bij bij DV&O en aangewezen zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA).
14. Vast staat dat artikel 4.1, eerste lid onder d van het VV 2000 verwijst naar het vervallen Besluit uit 2014. Daarbij komt dat de functie van ‘(medior) transportgeleider’ niet (meer) is genoemd in artikel 2 van het Besluit uit 2019. De rechtbank stelt vast dat deze functiebenaming werd gebruikt in de tekst van artikel 2 van het Besluit zoals dat luidde tot 27 september 2018. Met ingang van 27 september 2018 is het Besluit uit 2014 gewijzigd. Het komt de rechtbank voor, zoals verweerder in zijn na de zitting ingebrachte stukken die zijn ingediend in het kader van een hogerberoepsprocedure ook heeft betoogd, dat de functie van ‘transportgeleider’ met de wijziging van het Besluit uit 2014 per 27 september 2018 is hernoemd tot functie van ‘beveiliger Transport’, welke functiebenaming vervolgens ook is gebruikt in het Besluit uit 2019.
15. Vast staat dat artikel 4.1, eerste lid, onder d, van het VV 2000 verwijst naar sinds 2019 niet meer geldende regelgeving. Gelet daarop volgt de rechtbank eiseres in haar standpunt dat de bevoegdheid van de medior transportgeleiders tot staandehouding en ophouding niet goed is geregeld. Dit leidt tot de conclusie dat aan het voortraject dat heeft geleid tot oplegging van de maatregel een gebrek kleeft.
16. Een gebrek in het voortraject leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat de – inmiddels opgeheven – bewaring onrechtmatig was tot aan die opheffing. De onrechtmatigheid van de staandehouding maakt de daaropvolgende bewaring eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Met andere woorden, er moet een belangenafweging volgen.
17. Eiseres vindt dat die belangenafweging in haar voordeel moet uitpakken. Daarbij heeft zij gesteld dat de bevoegdheden in het kader van grensbewaking duidelijk geregeld moeten zijn en verder heeft zij erop gewezen dat verweerder in de overgelegde brief heeft toegezegd het gebrek onmiddellijk te zullen herstellen, maar dat die toezegging na twee maanden nog altijd niet gestand is gedaan.
Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, nu ondanks de eventuele omissie de ambtenaren wel bevoegd waren volgens de huidige regelgeving, en voorts heeft hij gesteld dat hij ook anderszins een groot belang bij deze inbewaringstelling had. Eiseres is immers eerder op allerlei manieren de gelegenheid geboden om overgedragen te worden maar daaraan heeft eiseres in het geheel niet meegewerkt, de inbewaringstelling was het allerlaatste mogelijke middel om tot overdracht te komen. Dit gelet op het significante risico op onderduiken dat volgt uit de niet betwiste gronden en de uiterste overdrachtsdatum die was verlopen op 10 maart 2022. Eiseres heeft haar overdracht bovendien gefrustreerd door de PCR-test te weigeren, aldus verweerder.
17. In de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank per saldo onvoldoende reden om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. Vast staat dat de regeling van de bevoegdheid van de transportgeleiders van de Dienst Vervoer en Ondersteuning niet klopt. Het spreekt naar het oordeel van de rechtbank voor zich dat deze regeling wel sluitend behoort te zijn. Doordat eiseres ondanks een gebrekkige regeling van de bevoegdheid is staande gehouden door de transportgeleiders van de Dienst Vervoer en Ondersteuning is eiseres ook in haar belang geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank verdient deze schending echter wel relativering; verweerder heeft inzichtelijk gemaakt dat de schending enkel schuilt in het feit dat artikel 4, eerste lid, onder d, van het VV 2000 niet is aangepast aan de inwerkingtreding van het nieuwe Besluit uit 2019. Dat Besluit uit 2019 heeft materieel geen wijziging aangebracht in de kring van personen die zijn aangewezen als ambtenaar in de zin van dat artikel 4, eerste lid, onder d, van het VV 2000, waarbij de rechtbank opmerkt dat de functiebenamingen al in het Besluit uit 2014 waren aangepast. Daartegenover staat dat uit het dossier en verweerders toelichting ter zitting blijkt dat verweerder een groot belang had bij de inbewaringstelling van eiseres. Verweerder had immers al zeer geruime tijd zonder succes geprobeerd om eiseres te bewegen mee te werken aan overdracht. Eiseres heeft zich allerminst meewerkend opgesteld en de uiterste overdrachtsdatum was in zicht, zodat verweerder geen andere optie meer restte dan de maatregel van bewaring toe te passen om van daaruit te proberen eiseres over te dragen.
19. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij ten onrechte op grond van artikel 50 van de Vw 2000 is staande gehouden. Eiseres is Dublinclaimant en daarom geldt dat artikel 50a van de Vw 2000 de specifieke bepaling is.
20. Dit betoog slaagt niet. Eiseres is weliswaar Dublinclaimant, maar eveneens staat vast dat eiseres enige tijd met onbekende bestemming (mob) is vertrokken. Dit is door eiseres niet betwist. Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat dit ertoe leidt dat het rechtmatige verblijf op grond van artikel 8 onder m van de Vw 2000 dan komt te vervallen, en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het rechtmatige verblijf herleeft op het moment dat de betrokkene weer traceerbaar is. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1164. 21. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij is geschaad in haar recht op rechtsbijstand. De piketmelding is door de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) 7:47 uur beantwoord waarbij de advocaat van eiseres is vermeld. Het gehoor is echter al om 09:14 uur begonnen. Dit is eerder dan de in het beleid (A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) genoemde termijn van twee uur.
22. Dit betoog slaagt ook niet. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat uit het dossier afgeleid kan worden dat om 06:57 uur een e-mail is gestuurd naar de piketcentrale van de RvR. De termijn van twee uur begint te lopen op het moment dat verweerder de melding aan de piketcentrale heeft verzonden. Aldus moet gerekend worden met het tijdstip 06:57 uur en heeft verweerder door het gehoor te starten om 09:14 uur in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:189. 23. In verband met het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de bewaring onrechtmatig is op enig moment tot aan de opheffing en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Voor zover de rechtmatigheid van de bewaring aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank is onderworpen ziet de rechtbank evenmin grond om de bewaring onrechtmatig te achten.
24. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
25. Gelet op het onder rechtsoverwegingen 14 en 15 vastgestelde gebrek in het voortraject bestaat wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,00 per punt en een wegingsfactor 1).