ECLI:NL:RBDHA:2022:2385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van Wajong-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.H. Remmelink, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A. Arabkhani. Eiser heeft een Wajong-uitkering en is sinds 2004 bekend met depressieve klachten en IBS. In 2020 heeft het Uwv zijn uitkering verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat zij van mening waren dat eiser arbeidsvermogen had ontwikkeld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende in aanmerking zijn genomen.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser in beroep zijn argumenten schriftelijk heeft kunnen toelichten en ter zitting is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv niet in strijd heeft gehandeld met de wet door een herbeoordeling uit te voeren, ondanks eerdere afspraken. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen arbeidsvermogen heeft.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verlaging van de Wajong-uitkering per 21 juni 2020 terecht is, omdat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- en het griffierecht van € 49,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.H. Remmelink),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 21 juni 2020 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon.
In het besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Eiser is samen met zijn moeder verschenen, en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op een in de heropeningsbeslissing van 18 november 2021 gestelde vraag.
Bij brieven van 7 december en 14 december 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 11 januari 2022 heeft eiser gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de zaak.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedag] 1983, is bekend met depressieve klachten bij een dysthyme stoornis en IBS (Irritabel Bowel Syndrom). Met ingang van 5 juli 2004 ontvangt eiser een uitkering op grond van de grond van de Wajong 1998 (thans hoofdstuk 3 van de Wajong). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100% en de uitkering bedraagt 75% van het wettelijk minimumloon.
1.2
In verband met de invoering van de Participatiewet is eiser in 2016 herbeoordeeld voor de Wajong 2015. Bij het medisch onderzoek kwam de verzekeringsarts tot de conclusie dat eiser geen arbeidsvermogen had. De hoogte van de Wajong-uitkering veranderde daarom niet. Dit is eiser bij besluit van 12 oktober 2016 meegedeeld.
Besluitvorming.
2. Verweerder heeft nogmaals een herbeoordeling verricht waarbij een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het primaire besluit. Verweerder heeft hierin aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 21 juni 2020 arbeidsvermogen heeft ontwikkeld en dat dit betekent dat hij kan werken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser arbeidsvermogen heeft, zodat vanaf 21 juni 2020 de hoogte van de Wajong-uitkering is verlaagd van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon.
Standpunt van eiser.
4.1
Eiser vindt dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig was. De verzekeringsarts b&b heeft alleen dossieronderzoek verricht zonder dat hij eiser heeft gezien of gesproken. Er heeft ook geen hoorzitting plaatsgevonden. Als eiser was opgeroepen voor het spreekuur dan had hij nadere informatie kunnen verschaffen over zijn beperkingen die voortvloeien uit de PTSS en angstklachten.
4.2
Eiser heeft verder zijn verbazing uitgesproken over het feit dat verweerder deze herbeoordeling heeft verricht. Bij de herbeoordeling in 2016 was namelijk afgesproken dat de volgende herbeoordeling pas zou plaatsvinden 3 jaar nadat de buurman waar eiser problemen mee had, zou zijn verhuisd. Verweerder heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. De in 2016 door de verzekeringsarts beschreven situatie, erop neerkomend dat eiser geen arbeidsvermogen heeft omdat hij geen structuur kan houden en hij een omgekeerd dag-nachtritme heeft, is onverminderd aan de orde. Eiser zit in een omgekeerd ritme omdat een normaal ritme hem stress oplevert. Hij bestrijdt daarom dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Hij wijst er in dit verband op dat in het verleden zowel een stage als vrijwilligerswerk niet is gelukt vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten. Hieruit volgt dat eiser onvoldoende arbeidsvermogen heeft om zelfs maar een vrijwilligersfunctie te volbrengen.
4.3
Eiser wijst er verder op dat hij zich onder medische behandeling heeft gesteld. Hij is naar de huisarts geweest voor begeleiding op psychisch vlak en hij is onder behandeling van de fysiotherapeut geweest. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd van de behandelend sector waaruit dit blijkt.
4.4
Eiser voert tevens aan dat zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid sinds 2016 achteruit is gegaan. Hij vindt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn angstklachten en de PTSS. Er is ook onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die hieruit voortvloeien. Zo is hij niet in het bezit van een rijbewijs en levert het gebruik van het openbaar vervoer hem ernstige stress op. Ook wijst hij erop dat hij zichzelf door zijn psychische gesteldheid isoleert. Hij kan niet 2 uur achter elkaar werken. Een werkplek in de nabijheid van een toilet is aangewezen vanwege de darmklachten. Niet is gebleken dat hiermee rekening is gehouden.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1
De rechtbank gaat allereerst in op de gestelde schending van de hoorplicht.
Op grond van artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift kan niet worden gezegd dat hiervan in dit geval sprake was, zodat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was geen sprake.
5.2
De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft namelijk in beroep zijn argumenten schriftelijk uiteen kunnen zetten en hij heeft ter zitting mondeling ook nog een uitvoerige toelichting gegeven.
6. Inhoudelijk gaat dit beroep over de vraag of eiser al dan niet arbeidsvermogen heeft. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Op grond van artikel 3:1, eerste lid, van de Wajong, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van dit hoofdstuk, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
7.2
In artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong, is bepaald dat de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, geacht wordt op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben. In een dergelijk geval bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering 75% van de grondslag.
7.3
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit), voor zover van belang, is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
7.4
Wordt aan één van de - negatief geformuleerde - vier voorwaarden door een ‘rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling’ voldaan, dan is (in zoverre) geen sprake van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en moet vervolgens worden beoordeeld of die situatie duurzaam is.
8.1
De rechtbank heeft verweerder in de heropeningsbeslissing gewezen op het feit dat eiser op 1 januari 2018 nog geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar per
21 juni 2020, de datum in geding in deze zaak, blijkbaar wel. Hierdoor is de Wajong-uitkering van eiser per laatstgenoemde datum verlaagd naar 70% van het wettelijk minimumloon. De rechtbank heeft verweerder verzocht aan te geven of het bepaalde in artikel 3:8a, derde lid, van de Wajong consequenties heeft voor de besluitvorming in deze zaak. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 14 december 2021.
8.2
Verweerder heeft in die brief uiteengezet dat het feit dat per 1 januari 2018 de fictie van duurzaamheid wordt aangenomen bij ‘oude’ Wajong-gerechtigden, niet betekent dat er hierna nooit meer een herbeoordeling kan plaatsvinden. In deze zaak is bij het medisch onderzoek in 2016 door de verzekeringsarts de verwachting uitgesproken dat de medische situatie van eiser op lange termijn wezenlijk zal verbeteren. Hierna zou in 2018 een medisch heronderzoek plaatsvinden. Door omstandigheden heeft dit onderzoek pas in 2020 plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot de bestreden verlaging van de Wajong-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet in strijd met het bepaalde in artikel 3:8a, derde lid, van de Wajong, heeft gehandeld. Verweerder is te allen tijde bevoegd om een medische herbeoordeling uit te voeren. Het bepaalde in artikel 3:8a, derde lid, van de Wajong, staat hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg. Dit blijkt uit vaste rechtspraak, die in deze zaak van overeenkomstige toepassing is. [1]
9. De verlaging van de Wajong-uitkering van eiser per 21 juni 2020 vloeit voort uit verweerders standpunt dat eiser nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Op grond van het hierboven weergegeven wettelijk kader is verweerder in dat geval gehouden tot verlaging van de Wajong-uitkering.
10. Verweerder baseert zich op de rapportage van de primaire verzekeringsarts van
6 maart 2020, van de primaire arbeidsdeskundige van 14 april 2020 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 januari 2021. Verweerder mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. De vraag is dus of de rapporten van de primaire verzekeringsarts van 6 maart 2020 en van de verzekeringsarts b&b van 7 januari 2021 aan de genoemde voorwaarden voldoen.
11. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser op het spreekuur van 27 februari 2020 gezien. Hierbij is een (uitgebreide) anamnese afgenomen en is eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Ook is er medische informatie bij de behandelaars van eiser opgevraagd. Het gaat om een via de huisarts ontvangen brief van de KNO-arts van 8 april 2020. De verzekeringsarts b&b heeft op zijn beurt het dossier bestudeerd, inclusief de beschikbare medische informatie van de KNO-arts. Hij heeft in het rapport van 7 januari 2021 afdoende toegelicht waarom er in bezwaar geen spreekuur heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b aandacht heeft besteed aan alle klachten die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht.
12. Vervolgens is de vraag aan de orde of ook van de juistheid van de medische beoordeling kan worden uitgegaan. Het gaat er daarbij niet om of, en zo ja, in welke mate, eiser in het reguliere arbeidsproces kan functioneren. In geschil is uitsluitend of verweerder terecht heeft besloten dat eiser over arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten beschikt. De rechtbank is, gelet op het door verweerder overgelegde rapporten van de primaire verzekeringsarts, de arbeidskundige en de verzekeringsarts b&b van oordeel dat verweerder deze vraag terecht bevestigend heeft beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
13.1
De primaire verzekeringsarts concludeert in zijn rapport van 6 maart 2020 op de eerste plaats dat er geen sprake is van de situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden die daarvoor gelden. Er is geen sprake van een onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren op alle drie de niveaus vanwege een ernstige psychische stoornis. Verder is er geen sprake van opname in een instelling of van bedlegerigheid of sterk wisselende omstandigheden. Ook is eiser niet ADL-afhankelijk. Dit betekent dat er benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts volgt verder dat er ten opzichte van de medische beoordeling in 2016, op psychisch gebied niets is veranderd. De klachten zijn hetzelfde en er is nog steeds sprake van een gestoord dag- en nachtritme. Dit vormt voor de primaire verzekeringsarts echter geen reden om nog langer uit te gaan van de situatie dat sprake is van geen enkel arbeidsvermogen, zoals in 2016 wel is gedaan. De reden hiervoor is dat er geen medische grondslag is voor het omgekeerde dag- en nachtritme. Het gaat om gewenning en gedrag, een keuze van eiser, geen ziekte, aldus de primaire verzekeringsarts. Wel zijn er bij het medisch onderzoek psychische afwijkingen gevonden. Dat levert beperkingen op die betrekking hebben op afleiding, storingen, sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden, deadlines, hoge werkdruk, conflicten, intensief samenwerken, patiëntcontacten en leidinggevende taken.
Verder heeft eiser op het spreekuur een aantal lichamelijke klachten naar voren gebracht. De verzekeringsarts heeft hier onderzoek naar gedaan maar er zijn geen duidelijke afwijkingen gevonden. Er moet wel rekening worden gehouden met de allergie die eiser heeft en vanwege de darmklachten dient er een toilet op de werkvloer te zijn. Een urenbeperking vindt de verzekeringsarts niet van toepassing.
De verzekeringsarts is vervolgens tot de conclusie gekomen dat eiser met de vastgestelde beperkingen arbeidsmogelijkheden heeft. Eiser kan een uur aaneengesloten (zelfstandig) werken en hij is minimaal vier uur per dag belastbaar. De primaire verzekeringsarts vindt ook dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitoefenen. Dit standpunt heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 14 april 2020 onderschreven.
13.2
De verzekeringsarts b&b sluit zich aan bij de conclusies van de primaire verzekeringsarts. Hij vindt dat deze verzekeringsarts een uitgebreid en zorgvuldig uitgevoerd onderzoek heeft verricht. Alle klachten, ook de klachten die in het bezwaarschrift zijn benoemd, zijn betrokken bij de beoordeling. Er is een duidelijk verminderde belastbaarheid aangenomen, maar er kan niet voorbijgegaan worden aan de (laag gestelde) criteria voor arbeidsvermogen. De verzekeringsarts b&b vindt het alleszins redelijk en medisch gerechtvaardigd om aan te nemen dat eiser ten minste vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. Er is geen indicatie om meer beperkingen aan te nemen.
14. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden aan de hiervoor weergegeven conclusies van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b te twijfelen. Eiser heeft geen concrete medische onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Overigens heeft de primaire verzekeringsarts wel rekening gehouden met eisers darmklachten en de beperking die hieruit voortvloeit (werk in de nabijheid van een toilet). Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het standpunt van verweerder, inhoudend dat hij over arbeidsvermogen beschikt, niet juist zou zijn. De stelling van eiser dat het hem in het verleden niet is gelukt om succesvol stage te lopen en vrijwilligerswerk te doen is daartoe onvoldoende.
15. Verweerder heeft terecht econcludeerd dat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Dat betekent dat eisers Wajong-uitkering per 21 juni 2020 terecht is verlaagd.
16. Het beroep is ongegrond.
17. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Die kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1.)
18. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 februari 2013 en 3 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2455 en ECLI:NL:CRVB:2019:87).