ECLI:NL:RBDHA:2022:2114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/6384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in bijstandsuitkering en hoofdverblijf van medebewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eiseres, die van toepassing is wanneer er medebewoners in de woning zijn. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaande ouders, maar haar inwonende zoon had zich per 31 januari 2019 van zijn opleiding uitgeschreven. Hierdoor heeft verweerder de kostendelersnorm toegepast, wat leidde tot een verlaging van de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon van eiseres, ondanks dat hij niet op het adres van eiseres stond ingeschreven, feitelijk zijn hoofdverblijf bij haar had. Dit werd onderbouwd door verschillende onderzoeksbevindingen, waaronder een huisbezoek waaruit bleek dat de kamer van de zoon volledig gemeubileerd was en persoonlijke spullen aanwezig waren. Eiseres voerde aan dat haar zoon tijdelijk uit huis was gegaan om te studeren, maar de rechtbank oordeelde dat de zoon in de beoordelingsperiode zijn hoofdverblijf bij eiseres had. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de kostendelersnorm door verweerder terecht was, en dat er geen onbillijke situatie was ontstaan die een uitzondering op de norm rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de kostendelersnorm en de criteria voor het vaststellen van het hoofdverblijf van medebewoners.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de hoogte van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 11 december 2019 gewijzigd door de kostendelersnorm toe te passen.
In het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Omdat haar inwonende zoon, geboren in 1996, zich vanaf 31 januari 2019 van zijn opleiding had uitgeschreven en niet meer studeerde, heeft verweerder met het besluit van 11 juni 2019 de kostendelersnorm vanaf 1 juni 2019 op de uitkering van eiseres toegepast. Op 1 juli 2019 heeft verweerder van de zoon het bericht ontvangen dat hij gaat verhuizen en op zoek gaat naar een nieuw verblijf. Omdat hij vanaf 28 juni 2019 stond ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] , heeft verweerder de kostendelersnorm vanaf die datum weer beëindigd in het besluit van 4 juli 2019. Omdat de zoon van eiseres niet langer studeerde, heeft verweerder in het besluit van 31 oktober 2019 de bijstand van eiseres over de periode van 1 februari 2019 tot en met 27 juni 2019 herzien door over deze periode alsnog de kostendelersnorm toe te passen en de te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.172,04 van eiseres teruggevorderd.
1.2.
Nadat de hoofdbewoonster van de [adres] [huisnummer] had aangegeven dat zij de inschrijving van de zoon van eiseres op haar adres vanaf 12 augustus 2019 in onderzoek heeft gezet, heeft verweerder onderzoek verricht naar de woonsituatie van eiseres. Daartoe heeft op 16 september 2019 met eiseres en haar zoon een gesprek plaatsgevonden. Na administratief onderzoek door verweerder, waaruit bleek dat de zoon van eiseres per 13 augustus 2019 als niet ingezetene staat geregistreerd wegens vertrek uit Nederland, heeft op 11 december 2019 een tweede gesprek met eiseres plaatsgevonden. Aansluitend op dit gesprek heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 19 december 2019. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanaf februari 2020 volgt de zoon van eiseres weer een opleiding. Daarom heeft verweerder de toepassing van de kostendelersnorm in het besluit van 14 april 2020 vanaf 1 februari 2020 beëindigd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat de zoon van eiseres nooit de intentie had om het centrum van zijn bestaan te verplaatsen. Hij was hiertoe gedwongen door eiseres omdat het beëindigen van zijn studie ten koste zou gaan van de voor haar toepasselijke bijstandsnorm. Uit het huisbezoek en de aangetroffen inrichting blijkt dat de zoon van eiseres ook feitelijk niet is vertrokken. Dat hij in de basisregistratie personen niet op het adres van eiseres staat ingeschreven, is geen weerspiegeling van zijn feitelijke verblijf. De zoon van eiseres had in ieder geval ten tijde van het huisbezoek zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres.
3. Eiseres voert aan dat haar zoon vanaf juni 2019 zijn hoofdverblijf had verplaatst, nadat hij op het uitdrukkelijke verzoek van eiseres de woning had verlaten omdat hij zijn studie had beëindigd. Hierdoor kreeg eiseres te maken met de kostendelersnorm. Daarnaast wilde eiseres haar zoon zo aansporen om zo lang mogelijk te studeren en zijn diploma’s te behalen. De zoon van eiseres heeft ervoor gekozen om tijdelijk uit huis te gaan en weer terug te keren zodra hij weer zou gaan studeren. Daarom heeft hij alleen zijn meest noodzakelijke bezittingen meegenomen en niet alles. Feitelijk heeft hij wel zijn hoofdverblijf verplaatst. Eiseres had er op haar beurt begrip voor dat haar zoon op zoek was naar een eigen woning en hij niet al zijn bezittingen kon meenemen omdat hij bij een bekende kon verblijven. Eiseres wordt aldus gestraft omdat haar zoon nog geen eigen huurwoning kon vinden en hij had aangegeven op enig moment graag terug te komen. Tot slot had verweerder van zijn beleid moeten afwijken omdat dit leidt tot een situatie van onbillijke aard.
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 11 december 2019 (de ingangsdatum van de toepassing van kostendelersnorm) tot en met 19 december 2019 (de datum van het primaire besluit).
3.2.
Op grond van artikel 19a, eerste lid van de Pw wordt - voor zover van belang - onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft (…).
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de toepassing van de kostendelersnorm een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de zoon van eiseres in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres.
3.4.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
3.5.
Uit het onderzoek van verweerder blijkt het volgende. Tijdens het gesprek van 11 december 2019 heeft eiseres enerzijds verklaard dat haar zoon niet bij haar kan blijven wonen omdat hij niet naar school gaat, maar zij heeft ook verteld dat hij geen adres of huis heeft en soms bij haar verblijft (en soms bij zijn vriendin). Uit het verslag van het huisbezoek blijkt vervolgens dat de (slaap)kamer van de zoon van eiseres volledig was gemeubileerd. In de kamer is herenkleding aangetroffen zoals truien, broeken en ondergoed, alsmede een overvolle wasmand met wasgoed. Hiervan heeft eiseres verklaard dat deze kleding van haar zoon is. Daarnaast is in deze (slaap)kamer aan de zoon gerichte post en zijn personeelskaart aangetroffen en zaten meerdere telefoonopladers in het stopcontact. In een andere kamer is de stempas van de zoon gevonden en in de berging lagen schoenen van de zoon en een aan hem gerichte brief. Voorts is van de zoon van eiseres geen ander woon of verblijfadres bekend. Hij staat per 13 augustus 2019 als niet ingezetene geregistreerd.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van deze onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat de zoon van eiseres in de beoordelingsperiode zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat haar zoon ook wel eens bij zijn vriendin of elders verbleef, doet aan het oordeel niet af. [1] Daarnaast zijn in tegenstelling tot wat eiseres betoogt tijdens het huisbezoek wel spullen gevonden die tot haar zoon zijn te herleiden, zoals post, de personeelskaart en het wasgoed waarvan eiseres heeft verklaard dat dit van haar zoon is. Dat de zoon van eiseres (tijdelijk) wel ergens anders zijn hoofdverblijf had en hij zijn spullen niet kon meenemen, heeft eiseres tot slot niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt.
3.7.
Het voorgaande betekent dat verweerder de zoon van eiseres in de periode in geding terecht als kostendelende medebewoner heeft aangemerkt. De Pw voorziet niet in een regeling om de kostendelersnorm niet toe te passen indien dat zou leiden tot een onredelijke uitkomst of een onbillijkheid van overwegende aard als hiervan sprake zou zijn, hetgeen eiseres overigens ook niet heeft onderbouwd. Volgens vaste jurisprudentie is bij de toepassing van de kostendelersnorm niet relevant of de medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in de kosten. Evenmin wordt rekening gehouden met de redenen waarom men de woning deelt. [2] De Pw biedt aldus geen ruimte om de kostendelersnorm in dit geval niet toe te passen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2926 (minjus.nl).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3879.