ECLI:NL:RBDHA:2022:2103
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument aanvraag op basis van EU-recht en EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Marokkaanse eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in Spanje verblijft, betoogde dat zij recht heeft op een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, omdat zij bij haar Nederlandse zoon wil verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat de eiseres een geldig verblijfsdocument in Spanje heeft tot 17 november 2022, en dat haar zoon niet gedwongen zal worden om de EU te verlaten als haar aanvraag wordt afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen situatie is die vergelijkbaar is met die in het arrest Chavez-Vilchez, omdat de eiseres geen bewijs heeft geleverd dat haar verblijfsrecht in Spanje is beëindigd.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van het arrest K.A. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet kan aantonen dat zij de zorg voor haar echtgenoot niet kan missen, aangezien hij de Nederlandse nationaliteit heeft en niet gedwongen zal worden om de EU te verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.