ECLI:NL:RBDHA:2022:2050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/1068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Chavez-aanvraag wegens onvoldoende zorg- en opvoedtaken door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn minderjarige dochter verricht. Eiser, geboren in 1972 en van Turkse nationaliteit, had in 2020 de aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat eiser niet onder de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez valt. Eiser voerde aan dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de dochter van eiser bij haar moeder in Nederland woont en dat de primaire zorg en opvoeding bij de moeder ligt. Eiser had niet aangetoond dat zijn afwezigheid zou leiden tot een gedwongen vertrek van zijn dochter uit de EU. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het belang van de aanwezigheid van eiser voor de ontwikkeling van zijn dochter niet doorslaggevend was, aangezien de moeder de zorg voor de dochter op zich neemt. De rechtbank wees erop dat eiser niet met concrete gegevens had aangetoond dat zijn rol als vader niet op afstand vanuit Turkije kon worden vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Tevens is T. Cetinkaya als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1972 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 19 februari 2020 heeft hij een aanvraag voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse dochter ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet onder de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez [1] valt. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en/of opvoedtaken ten behoeve van zijn dochter verricht. Ook is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de dochter van eiser gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat hij heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn dochter verricht. In 2017 is hij gescheiden en in 2015 is de dochter van eiser met haar moeder naar Nederland verhuisd. Vanwege zijn werk in België kon eiser hen niet volgen. Dit betekent echter niet dat eiser geen zorg- en opvoedtaken meer heeft verricht. Uit een gegevensuitdraai van de (huis)arts volgt dat hij zijn dochter in 2015 naar de arts in België heeft gebracht. Ook hebben hij en de moeder het gezamenlijk gezag over hun dochter en hebben zij een zorgregeling getroffen. In haar verklaring heeft de moeder bevestigd dat haar dochter zeer gehecht is aan eiser en dat eiser helpt met de verzorging en opvoeding en bijdraagt aan de ontwikkeling van hun dochter. Ook heeft eiser bonnetjes overgelegd van spullen die hij voor zijn dochter heeft gekocht, waaruit blijkt dat hij zijn dochter financieel ondersteunt. In beroep overlegt eiser bevestigingen van afspraken die hij voor zijn dochter heeft gemaakt [2] , een brief van een GZ-psycholoog [3] en foto’s en videofilmpjes waarop hij samen met zijn dochter te zien is. Uit deze stukken blijkt dat eiser zorg- en opvoedtaken ten behoeve van zijn dochter verricht. Verder voert eiser aan dat verweerder wetenschappelijk onderzoek over het belang van een vaderfiguur en de gevolgen van het ontbreken van een vader op de geestelijke ontwikkeling van een kind alsook de rol van eiser als vader heeft miskend. [4] Tot slot is eiser van mening dat ook sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het verrichten van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken
4. De rechtbank stelt voorop dat het in de eerste plaats aan eiser is om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat het weigeren van verblijfsrecht aan hem in Nederland tot het gevolg heeft dat zijn dochter de Europese Unie moet verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige dochter vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiser slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met zijn dochter, dan bestaat geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en loopt de dochter door de weigering van verblijf aan eiser niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [5]
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem bij zijn aanvraag en in bezwaar overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijke, meer dan marginale, zorg- en opvoedtaken voor zijn dochter te verrichten. Met de overgelegde verslagen van de Belgische arts uit 2015 heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment zorg- en opvoedtaken verricht. Deze stukken zijn immers van ruim zes jaar geleden. Verder blijkt uit de overgelegde zorgregeling dat eiser betrokken is bij beslissingen over zijn dochter en dat zijn dochter om de twee weken in het weekend en tijdens vakanties en feestdagen bij hem verblijft. Echter, hieruit blijkt ook dat de moeder belast is met de feitelijke en daadwerkelijke zorg over de dochter van eiser. Volgens de regeling verblijft de dochter van eiser dusdanig weinig bij eiser dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond hiervan niet gesproken kan worden van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken. Bovendien heeft verweerder eiser redelijkerwijs kunnen tegenwerpen dat hij niet met stukken heeft aangetoond dat en hoe hij invulling geeft aan de zorgregeling. De verklaring van de moeder heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen vinden, nu in deze verklaring niet wordt toegelicht welke specifieke zorg- en opvoedtaken eiser verricht. De omstandigheid dat eiser spullen voor zijn dochter koopt, waartoe hij aankoopbonnen heeft overgelegd, betekent op zichzelf ook niet dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Daarbij is ook van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat de op de bonnen vermeldde spullen voor zijn dochter bestemd waren.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de in beroep overgelegde stukken ook niet aannemelijk gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken ten behoeve van zijn dochter verricht. Hoewel uit de overgelegde foto’s en videofilmpjes van eiser en zijn dochter valt af te leiden dat zij elkaar op meerdere momenten hebben gezien en activiteiten met elkaar hebben ondernomen, volgt hieruit op zichzelf nog niet dat eiser structurele zorg verleent aan zijn dochter. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de foto’s en videofilmpjes wat dit betreft enkel omgangsmomenten laten zien. Hoewel uit de overgelegde afspraakbevestigingen en de verklaring van de psycholoog zou kunnen worden afgeleid dat eiser betrokken is bij de opvoeding van zijn dochter, blijkt hieruit op zichzelf niet dat de opvoedtaken die hij verricht meer dan marginaal van aard zijn. Het maken en het al dan niet bijwonen van enkele afspraken voor zijn dochter bij de psycholoog, het gezondheidscentrum en stichting VierTaal, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt in het aanvullend verweerschrift dat uit deze stukken niet blijkt dat de behandeling of het onderwijs daadwerkelijk is gestart en in hoeverre eiser daarbij verder betrokken is geweest.
Afhankelijkheidsrelatie
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en zijn dochter een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat zijn dochter gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Daartoe heeft verweerder terecht van belang geacht dat de dochter van eiser sinds december 2015 bij haar moeder in Nederland verblijft, dat eiser zich pas in 2020 in Nederland heeft ingeschreven en dat de primaire en daadwerkelijke zorg en opvoeding voor eisers dochter bij haar moeder ligt. Hoewel eiser in beroep stelt dat van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn dochter wel sprake is, motiveert en onderbouwt hij deze stelling niet nader. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belang van het kind
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het belang van de aanwezigheid van eiser voor de (geestelijke) ontwikkeling van zijn dochter heeft miskend. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat de aanwezigheid van beide ouders wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van een kind. Echter, verweerder heeft dit belang niet doorslaggevend geacht in de beoordeling van de afhankelijkheid tussen eiser en zijn dochter. Daarbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat de primaire zorg en opvoeding van de dochter bij de moeder en niet bij eiser ligt. Zo blijkt uit het Basisregistratie personen dat de dochter bij haar moeder woont. Volgens verweerder ligt het daarom in de lijn der verwachting dat de dochter van eiser bij haar moeder zal (kunnen) blijven wonen en door haar kan en zal worden opgevoed, op het moment dat aan eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend in Nederland. Bovendien heeft verweerder van belang geacht dat eiser niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de normale lichamelijke en emotionele ontwikkeling van zijn dochter in het geding is. Met de in beroep overgelegde stukken over de rol van de vader voor de ontwikkeling van kinderen heeft eiser dit ook niet aannemelijk gemaakt, nu deze stukken algemeen van aard zijn en niet specifiek over zijn dochter gaan. Niet is gebleken dat eiser zijn rol in de opvoeding van zijn dochter niet op afstand vanuit Turkije zou kunnen uitoefenen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak C-133/15, Chavez-Vilchez en anderen (ECLI:EU:C:2017:354).
2.Afspraken bij een gezondheidscentrum op 1 april 2021 en bij Stichting VierTaal dat onderwijs verzorgt voor leerlingen die problemen hebben met taal, communicatie en/of horen op 17 maart 2021.
3.Van 22 maart 2021.
4.Eiser verwijst naar het artikel ‘Father absence and adolescent development: a review of the literature’ en naar een bijdrage van het Pennsylvania Child Welfare Resource Center, ‘The Impact of Fathers on Child Well-being’.
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:790), van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821) en van 14 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:458).