ECLI:NL:RBDHA:2022:1949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/5930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU en arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse man met een Spaans verblijfsdocument, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 14 september 2021 is genomen, wees de aanvraag van eiser voor een afgeleid verblijfsrecht af. Eiser stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor dit verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, omdat hij zorgtaken verricht voor zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd en op 3 maart 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat de weigering van een verblijfsrecht in Nederland zou betekenen dat zijn dochter de Europese Unie moet verlaten. Eiser beschikt over een geldig Spaans verblijfsdocument, wat betekent dat de weigering van een Nederlands verblijfsrecht niet automatisch leidt tot vertrek uit de EU. De rechtbank concludeert dat eiser buiten het toepassingsbereik van het arrest Chavez-Vilchez valt, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn dochter gedwongen zou worden de EU te verlaten. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM, omdat de aanvraag van eiser niet kan leiden tot afgifte van een verblijfsdocument.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5930
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J. Metselaar.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 september 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij beschikt over een Spaans verblijfsdocument, geldig tot 26 april 2022. Eiser is van 16 februari 2005 tot 15 augustus 2017 gehuwd geweest met de Nederlandse [Naam 2]. Eiser en [Naam 2] hebben een dochter, [Naam 3] (hierna: [Naam 3]), geboren [Geboortedatum 2]. [Naam 3] heeft de Nederlandse nationaliteit en woont bij haar moeder in Nederland.
2. Op 25 augustus 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez. [2] Bij besluit van 3 februari 2021 (primair besluit) is die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het aannemen van een dergelijk verblijfsrecht, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten aanzien van zijn dochter en omdat niet is aangetoond dat er tussen eiser en zijn dochter sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser in het bezit is van een Spaans verblijfsdocument, dat eiser volgens zijn aanvraagformulier zijn woonadres heeft in Spanje en dat niet is aangetoond dat hij zich met [Naam 3] niet in Spanje zou kunnen vestigen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. Eiser meent dat de door verweerder gehanteerde cumulatieve voorwaarden niet volgen uit het arrest. Hij stelt ook dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht en dat uit de aangedragen informatie blijkt dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Eiser wijst er op dat zijn Spaans verblijfsrecht tijdelijk is en dat het ongewis is of hij na 26 april nog verblijf zal kunnen krijgen in Spanje. Daarom staat het geenszins vast dat zijn dochter niet het grondgebied van de EU zal moeten verlaten als zij bij hem wil verblijven. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de hogere belangen van het kind en aan artikel 8 van het EVRM. [3]
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien vanwege de afhankelijkheid van de Unieburger de weigering van verblijf aan die derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger feitelijk gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten, waardoor aan de Unieburger het feitelijk genot van zijn Unierechtelijk verblijfsrecht wordt ontnomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg ligt van eiser om aan te tonen dat het weigeren van een verblijfsrecht in Nederland tot het gevolg heeft dat zijn dochter de Europese Unie moet verlaten. [4] De rechtbank beoordeelt het beroep naar de situatie ten tijde van het bestreden besluit. Vaststaat dat eiser een verblijfsrecht heeft in de Europese Unie. Hij beschikt immers over een Spaans verblijfsdocument dat nog geldig is tot 26 april 2022.
Reeds daaruit volgt dat het weigeren van een Nederlands verblijfsrecht aan eiser niet tot gevolg heeft dat eiser de Europese Unie zal moeten verlaten en dat zijn dochter hem daarbij zou moeten volgen. Dat het Spaans verblijfsrecht van eiser binnenkort eindigt en dat het vooralsnog onzeker is of het Spaans verblijfsrecht van eiser zal worden verlengd, is voor de beoordeling van de situatie ten tijde van het bestreden besluit niet van doorslaggevend belang. Daarbij is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij zijn Spaanse verblijfsrecht niet zal kunnen continueren. Het feit dat hij inmiddels van zijn Nederlandse echtgenote is gescheiden, betekent niet dat daarmee ook moet worden aangenomen hij niet op een andere grond zijn Spaans verblijfsrecht kan verlengen.
6. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser buiten het toepassingsbereik van het arrest Chavez-Vilchez valt. Aan de beoordeling van de overige voorwaarden voor het aannemen van het afgeleide verblijfsrecht komt de rechtbank niet toe. Ook eisers beroep op het belang van het kind leidt in dit verband dan ook niet tot een geslaagd beroep.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder terecht overwogen dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals de vreemdeling heeft aangevraagd, geen verdere strekking heeft dan het bevestigen van het bestaan van rechtmatig verblijf en dat een beroep op artikel 8 van het EVRM daarom niet kan leiden tot afgifte van dat document. Verweerder heeft de aanvraag en het bezwaar daarom terecht niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
8. Verweerder heeft op basis van het voorgaande het gevraagde verblijfsdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez terecht geweigerd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 3 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, C-133/15.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.zie bijvoorbeeld uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraken van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2772) en 14 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3147).