In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse vrouw, eiseres, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'gezinshereniging bij ouders', die in 2015 werd ingetrokken. In 2016 werd zij tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar verweerder verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de bekendmaking van de besluiten niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, waardoor haar recht op een effectief rechtsmiddel zou zijn geschonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, ook al was eiseres op dat moment niet in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichting om een adres door te geven voor risico van de vreemdeling komen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het beroep, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade, te betalen door de Staat. De proceskosten werden vastgesteld op € 267,-.