ECLI:NL:RBDHA:2022:1897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
NL21.16287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op basis van middelenvereiste en bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 maart 2022, is de aanvraag van eiseres voor een EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen. Eiseres, geboren in 1976 en van Iraakse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die geldig was tot 20 april 2021. Op 20 januari 2021 diende zij een aanvraag in voor een EU verblijfsvergunning, maar deze werd afgewezen omdat zij niet zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in een besluit van 16 september 2021. Eiseres stelde dat verweerder op basis van haar bijzondere omstandigheden had moeten afwijken van het middelenvereiste.

De rechtbank behandelde de zaak op 20 januari 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder verscheen niet. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning, omdat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zo bijzonder waren dat van het middelenvereiste moest worden afgeweken. De rechtbank wees erop dat eiseres haar gezinsleven in Nederland kon blijven uitoefenen, aangezien de geldigheidsduur van haar bestaande vergunning was verlengd tot 20 april 2026.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder in redelijkheid had kunnen afzien van het horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het middelenvereiste voor de aanvraag van een verblijfsvergunning en de beperkte ruimte voor afwijkingen op basis van bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16287

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan wel een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1976 en bezit de Iraakse nationaliteit. Bij besluit van 21 juni 2016 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam familielid]’, geldig tot 20 april 2021. Eiseres heeft op 20 januari 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan wel een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en daarmee niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning. Eiseres komt om dezelfde reden ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Wel voldoet eiseres aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de bestaande vergunning. De geldigheidsduur is daarom verlengd tot 20 april 2026. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden van de beleidsregels af te wijken en de aanvraag toch in te willigen op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres verzet zich tegen het tijdelijke karakter van de aan haar verleende vergunning en stelt dat verweerder op grond van haar bijzondere omstandigheden dient af te wijken van het middelenvereiste als voorwaarde voor de gevraagde vergunning. Tot slot meent zij dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Niet is in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat eiseres, al of niet tezamen met de gezinsleden bij wie zij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder was dan ook bevoegd om de gevraagde vergunning af te wijzen.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zo bijzonder zijn dat van het middelenvereiste [1] moet worden afgeweken. Zo heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres haar gezinsleven in Nederland kan blijven uitoefenen, nu de geldigheidsduur van de bestaande vergunning is verlengd. Dat eiseres is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving heeft verweerder evenmin als bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken. Eiseres verblijft al ruim negen jaar in Nederland en een zekere integratie mag dan ook van haar verwacht worden. De blijvende onzekerheid is inherent aan de verleende vergunning. Verweerder heeft in de door eiseres genoemde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag van eiseres in te willigen.
7. Voor zover eiseres meent dat zij rechten kan ontlenen aan de in beroep genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en de Afdeling [2] heeft verweerder in het verweerschrift terecht opgemerkt dat deze uitspraken gaan over een Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Hiervan is bij eiseres geen sprake. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [3] , slaagt evenmin. Zoals volgt uit die uitspraak ging het daarbij juist om een weigering van een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM. [4]
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en wat in bezwaar door eiseres is aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar kunnen afzien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, en gepubliceerd door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage – Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
(…)
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is.
(…)
Richtlijn 2003/109/EG
Artikel 5
1. De lidstaten verlangen van onderdanen van derde landen het bewijs dat zij voor zichzelf en de gezinsleden te hunnen last beschikken over:
a. a) vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en hun gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
(…).
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Artikel 21
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, kan slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:
a. a) al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
(...)
Artikel 45b
(…)
2. Onverminderd het eerste lid kan de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling:
(…)
c) al of niet tezamen met de gezinsleden bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Vreemdelingencirculaire 2000
D1. De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
1.Inleiding
(...)
De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 45a, 45b, 45d, Vw.
(...)
2.3
Middelen van bestaan
Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag voor gezinnen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb (...)

Voetnoten

1.Zie artikel 45b. tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), nader uitgewerkt in het beleid zoals neergelegd in paragraaf D1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 14 mei 2021 (AWB 20/7104), ECLI:NL:RBAMS:2021:2430 en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2272.
3.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6932
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.