8.2.Zoals reeds overwogen, volgt uit artikel 7.2.1, onder a, van de planregels dat maximaal negen strandpaviljoens mogen worden geplaatst. De rechtbank overweegt dat deze planregel een kwantitatieve beperking bevat zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder a, van de Dienstenrichtlijn. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze planregel evident niet voldoet aan de in artikel 15, derde lid, genoemde voorwaarden dat de eis niet-discriminatoir, noodzakelijk en evenredig moet zijn. De rechtbank overweegt hiertoe dat de planregel geen onderscheid maakt naar nationaliteit van de eigenaars van de strandpaviljoens. Verweerder heeft verder in de plantoelichting en ter zitting nader toegelicht dat de planregel noodzakelijk is ter bescherming van de natuur en de rust van het strand en de omgeving en dat de planregel niet verder gaat dan nodig om dit doel te bereiken. Zowel het (ondiepe) kustwater, als het strand en de duinen hebben hoge natuurwaarden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn alleen de negen toen reeds aanwezige strandpaviljoens opgenomen teneinde de omvang van de horecafunctie op het strand ter bescherming van de natuurwaarden te begrenzen. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het toestaan van extra horecafuncties op het strand de rust en de natuur zal aantasten, omdat dit zal leiden tot een intensiever gebruik van het strand. Verweerder heeft daarbij ter zitting gewezen op aspecten als het nabijgelegen Natura-2000 gebied Solleveld & Kapittelduinen, stikstofdepositie en de aantrekkende werking van een tiende strandpaviljoen op toeristen. In het licht daarvan acht de rechtbank het niet evident dat de planregel niet noodzakelijk en onevenredig is. Er is daarom geen grond om de bestemmingsregel onverbindend te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
10. Gelet op hetgeen onder 3.6 is overwogen, is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond. Gelet op hetgeen onder 5.2 is overwogen, is het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond. Gelet op hetgeen onder 6 is overwogen is het beroep tegen primair besluit 12 gegrond. Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen, is het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond.
11. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, voor zover het betrekking heeft op de last onder dwangsom wegens strijdig gebruik en de invordering van deze dwangsom. De rechtbank herroept de primaire besluiten 1, 4, 6, 8 en 9. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het verzoek om handhaving van de derde-partij te nemen.
12. De rechtbank vernietigt daarnaast bestreden besluit 2, voor zover het betrekking heeft op de plaats van het gebouw. De rechtbank herroept primair besluit 10, voor zover het betrekking heeft op de plaats van het gebouw.
13. De rechtbank vernietigt ten slotte primair besluit 12, voor zover daarbij een dwangsom is ingevorderd voor de onjuiste plaats van het gebouw.
14. Omdat de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 359,- (€ 178,- en € 181,-) vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (2 punten voor het indienen van beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
16. Dit alles betekent het volgende:
Horeca-activiteiten
De lasten onder dwangsom met betrekking tot de horeca-activiteiten had verweerder, vanwege de onduidelijkheid over wat onder horeca-activiteiten valt en de onduidelijkheid over de begunstigingstermijn, niet op deze manier mogen opleggen. Deze gaan daarom van tafel. Eiser heeft hiervoor dus ook geen dwangsom verbeurd. Wel is het zo dat verweerder opnieuw zal moeten beoordelen of er reden is om tegen horeca-activiteiten van eiser op te treden. De derde-partij heeft daarom verzocht en dat verzoek ligt als gevolg van deze uitspraak weer open. Verweerder zal daarbij goed moeten uitleggen wat eiser op grond van zijn vergunning wel en niet mag doen aan horeca-activiteiten.
Bouwen
Uit eisers vergunning blijkt dat hij een gebouw van 15 m x 10 m mag plaatsen en dat dit evenwijdig aan de kustlijn moet staan. Omdat eiser in 2019 het gebouw zonder vergunning heeft vergroot en gedraaid, mocht verweerder daarvoor een last onder dwangsom opleggen. Eiser heeft ook een dwangsom verbeurd, omdat het gebouw bij de controle in 2020 nog steeds te groot was. Omdat het gebouw bij die controle niet meer was gedraaid, heeft eiser daarvoor geen dwangsom verbeurd. Verweerder had daarvoor ook geen tweede last onder dwangsom mogen opleggen Voor dat onderdeel gaat die last van tafel.
Aanvraag vergunning strandpaviljoen
Verweerder mocht de aanvraag van eiser om zijn outdoor-paviljoen uit te breiden naar een strandpaviljoen afwijzen. Die beslissing blijft dus in stand.