ECLI:NL:RBDHA:2022:1740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
NL22.648 en NL22.649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsontnemende maatregelen en schadevergoeding in asielzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 februari 2022, zijn eisers, een echtpaar van Pakistaanse nationaliteit, in beroep gegaan tegen vrijheidsontnemende maatregelen die hen waren opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaringsrechter bevoegd is om te toetsen of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om de detentie van de vreemdeling zo kort mogelijk te houden. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig zijn vanaf 3 januari 2022, omdat de aanmeldgehoren niet tijdig zijn gehouden. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 2.300,- aan eisers voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, waarbij een hogere schadevergoeding van 150% van het normbedrag is toegekend voor de periode van 22 januari tot 24 januari 2022. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.897,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.648 en NL22.649

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
en
[eiseres], eiseres
V-nummer: [#]
hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluiten van 31 december 2021 (de bestreden besluiten) is aan eisers met toepassing van artikel 6, derde lid, van Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eisers hebben tegen deze het bestreden besluiten beroepen ingesteld. Deze beroepen zijn ook verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft partijen wegens de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het coronavirus verzocht in te stemmen met het achterwege laten van een zitting. Partijen hebben hiermee ingestemd. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57 van de Awb [2] bepaald dat de behandeling van het beroep op zitting achterwege blijft. Eisers hebben op 20 januari 2022 de beroepsgronden ingediend. Op 21 januari 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingebracht. Omdat de rechtbank nog niet voldoende voorgelicht was heeft zij partijen verzocht om een nadere reactie. Eisers en verweerder hebben op 25 januari 2022 op elkaar gereageerd.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregelen van eisers opgeheven.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in deze zaken gesloten op 27 januari 2022.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiseres stelt dat zij op [geboortedatum] 1981 is geboren en eveneens de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Zij stellen dat zij met elkaar getrouwd zijn.
Beroepsgronden
2. Eisers voeren aan dat verweerder de behandeling van hun asielaanvragen niet voortvarend heeft behandeld, omdat de behandeling in de grensprocedure is gestart op 31 december 2021, maar de aanmeldgehoren pas op 7 januari 2022 hebben plaatsgevonden. Uiterlijk op 3 januari 2022 hadden deze gehoren moeten plaatsvinden. Verder voeren zij aan de zaken zich niet (meer) leenden voor afdoening in de grensprocedure gelet op duur/omvang van de nadere gehoren op 13 en 14 januari 2022. Dit betekent dat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig zijn vanaf 3 januari 2022 of vanaf 14 januari 2022.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de beoordeling van de beroepsgronden dat verweerder een termijn heeft van maximaal 4 weken om de asielaanvragen van eisers in de grensprocedure te behandelen. [3] Ook voor grensdetentie geldt dat de maatregel niet langer mag duren dan noodzakelijk. [4] Verweerder moet dus voldoende voortvarend het asielverzoek in de grensprocedure behandelen. De bewaringsrechter is in dit geval bevoegd om te toetsen of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om de detentie van de vreemdeling zo kort mogelijk te houden. De argumenten van eisers zien namelijk niet op de inhoudelijke behandeling van hun asielaanvragen, maar op de omstandigheid dat verweerder te laat de aanmeldgehoren heeft gehouden om andere redenen dan die verband houden met de behandeling van hun asielaanvragen [5] .
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft toegelicht waarom de aanmeldgehoren in dit geval niet op de derde dag na de start van de grensprocedure gehouden konden worden, namelijk omdat eiseres vanwege haar zwangerschap op een detentielocatie geplaatst moest worden die geschikt was voor haar, maar op die specifieke locatie de hoorcapaciteit beperkter was dan normaal op dat moment. Vanwege de eenheid van het gezin diende eiser daar ook geplaatst te worden. Zij konden daar niet op de derde dag gehoord worden, waarna in overleg met de gemachtigde van eisers de aanmeldgehoren zijn gepland op 7 januari 2022. Eisers gemachtigde heeft op dat moment (4 januari 2022) niet geklaagd over de omstandigheid dat de aanmeldgehoren pas op 7 januari 2022 werd gehouden, terwijl daartoe wel de gelegenheid bestond. Gelet op de voorgaande gang van zaken leidt het pas op 7 januari 2022 houden van de aanmeldgehoren niet tot de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in die fase van de grensprocedure. Het primaire standpunt van eisers dat de vrijheidsontnemende maatregelen met ingang van 3 januari 2022 onrechtmatig zijn, slaagt niet.
3.2
Verder is tussen partijen niet meer in geschil dat de vrijheidsontnemende maatregelen van eisers na de nadere gehoren, opgeheven hadden moeten worden. Verweerder stelt namelijk dat de zaken van eisers zich toen niet meer leenden voor afdoening in de grensprocedure, omdat duidelijk was dat eiseres nog aanvullend gehoord moest worden. Verweerder heeft aangegeven dat hij bereid is om schade te vergoeden over de periode van 15 januari 2022 tot 24 januari 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding om al vanaf 14 januari 2022 (de datum van de nadere gehoren) een schadevergoeding toe te kennen, omdat verweerder enige tijd mag worden gegund om het nader gehoor nader te bestuderen (maximaal 48 uur) om te bezien of de verklaringen in het nader gehoor aanleiding geven voor de conclusie dat de asielaanvragen zich niet meer lenen voor afdoening in de grensprocedure [6] .
De berekening van de hoogte van de schadevergoeding
4. De rechtbank gaat voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding voor de periode vanaf 15 januari 2022 tot en met 21 januari 2022 uit van het geldende normbedrag van € 100,- per dag dat eisers onrechtmatig in het detentiecentrum hebben verbleven. Dit komt neer op 7 dagen x € 100,- = € 700,- per persoon. De totale schadevergoeding voor eisers samen over deze periode is 2 x € 700,- = € 1.400,-.
4.1
Vanaf 22 januari 2022 wijkt de rechtbank af van dat normbedrag gelet op het volgende. Verweerder heeft in de dossiers van eisers twee verschillende M113-formulieren overgelegd. In het geval van eiser staat er dat de maatregel op 22 januari 2022 is opgeheven. Verweerder heeft bij zijn nadere reactie van 26 januari 2022 voor zowel eiser als eiseres een M113-formulier ingebracht waarin de maatregelen per 24 januari 2022 worden opgeheven. In een door eisers overgelegde e-mail van verweerder van 22 januari 2022 staat het volgende:
“Zojuist heb ik u bericht over de opheffing van een vrijheidsbenemende maatregel
ex art. 6, lid 3, Vw. Per abuis is dit bericht te vroeg verzonden. Omdat het nu
weekend is, kunnen uw cliënten nog niet vanuit [locatie] worden uitgeplaatst naar
een asielzoekerscentrum. Het eerder gestuurde bericht met de M113 mag u dan ook
als niet verzonden beschouwen. Maandag 24 januari 2022 wordt een nieuwe M113
opgemaakt en wordt de bewaringsmaatregel van uw cliënten opgeheven. Daarna
zullen uw cliënten worden uitgeplaatst naar een azc.”
De rechtbank overweegt dat de opheffingen met de M113-formulieren van 24 januari 2022 geen enkele juridische waarde hebben, omdat uit het voorgaande blijkt dat er ook M113-formulieren zijn opgemaakt, ondertekend en uitgereikt, waarin de maatregelen al op 22 januari 2022 zijn opgeheven. Een uitgereikte opheffing kan niet meer ongedaan gemaakt worden. Eisers hadden dus al op die dag in vrijheid gesteld moeten worden. Zij hebben daarom zonder wettelijke grondslag nog vastgezeten tot en met 24 januari 2022. Door verweerder is, ondanks dat eisers op dit punt vragen hebben gesteld in de reactie van 25 januari 2022, geen goede reden gegeven waarom eisers nog twee dagen extra de vrijheid is ontnomen zonder wettelijke grondslag. Dat het weekend was en de overplaatsing niet geregeld kon worden is geen deugdelijke reden om eisers feitelijk niet vrij te laten. Gelet op de voorgaande bijzondere omstandigheden van het geval, acht de rechtbank een schadevergoeding ter hoogte van 150% van het geldende normbedrag (wat neerkomt op
€ 150,-) passend voor de onrechtmatige (voortduring van de) vrijheidsontneming vanaf 22 januari 2022 tot en met 24 januari 2022. [7] Dit komt neer op 3 dagen x € 150,- = € 450,- per persoon. De totale schadevergoeding voor eisers over deze periode is 2 x 450,- = € 900,-.
4.2
De rechtbank stelt het totaalbedrag van de schadevergoeding van eisers vast op
€ 1.400,- + € 900,- = € 2.300,- voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel per 15 januari 2022 tot en met 24 januari 2022.
De proceskosten
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van de beroepsgronden en 0,5 punt voor de zienswijze na een informele bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een totaalbedrag van € 2.300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.897,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Gelet op artikel 3, zevende lid, van de Vw.
4.Zie hiervoor artikel 8, eerste lid en onder c, en artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156 en van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2869.
5.De rechtbank verwijst ter vergelijking naar de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2870 rechtsoverweging 4.1.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2016:1452.
7.De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6991.