ECLI:NL:RBDHA:2022:1629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse nationaliteit niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Pakistaanse nationaliteit. De eiser had op 19 augustus 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan en dit verzoek door Duitsland is aanvaard.

De eiser voerde aan dat hij het risico loopt op indirect refoulement, omdat zijn asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en hij vreest dat hij naar Pakistan zal worden uitgezet. Hij stelde dat Duitsland een ander beschermingsbeleid hanteert voor Ahmadi's dan Nederland en dat hij verwesterd is, waardoor hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelde echter dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat hij niet heeft kunnen doen.

De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten garanties hebben gegeven dat de asielaanvraag van de eiser in Duitsland zorgvuldig zal worden behandeld en dat eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod op refoulement. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus, en is bekendgemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1434, op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] en dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft. Hij heeft op 19 augustus 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers asielaanvraag is in Duitsland afgewezen en bij overdracht aan Duitsland loopt hij het risico dat hij naar Pakistan zal worden uitgezet. Om die reden is sprake van indirect refoulement. Eiser is Ahmadi en Duitsland hanteert voor deze bevolkingsgroep een ander beschermingsbeleid dan Nederland. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op het
Annual Report on the Human Rights Situationvan Human Rights Watch (HRW) van 13 januari 2021, een schrijven van HRW van 26 november 2020 en
het Thematisch ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistanvan 23 december 2020. Tot slot stelt hij dat hij is verwesterd en om die reden niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Duitsland niet langer hiervan kan worden uitgegaan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd dat eiser in Duitsland een (opvolgende) asielaanvraag kan indienen en dat deze zorgvuldig zal worden behandeld. De garantie van de Duitse autoriteiten omvat ook de verantwoordelijkheid dat eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod op refoulement.
6. Het is in beginsel niet aan de Nederlandse autoriteiten of de Nederlandse rechter om te bezien of Nederland op grond van de asielaanvraag tot een ander oordeel zou zijn gekomen en of het door de Duitse autoriteiten vastgestelde beleid juist is [2] . Nederland moet toetsen of het verschil in beschermingsbeleid een ernstige, op feiten berustende, grond vormt om aan te nemen dat de overdracht aan Duitsland tot indirect refoulement zal leiden [3] . Dat Nederland ten aanzien van Ahmadi’s uit Pakistan een ander beleid voert dan Duitsland betekent niet dat verweerder daarom ten aanzien van Duitsland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is meermaals uitgemaakt in recente jurisprudentie [4] . Uit de door eiser in beroep overgelegde ‘Aufforderung’ volgt evenmin dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Hieruit volgt weliswaar dat zijn eerdere asielaanvraag is afgewezen en hij Duitsland dient te verlaten, maar niet dat hij niet opnieuw een asielaanvraag kan indienen. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit kunnen opmerken dat hij de gestelde verwestering aan een (opvolgende) asielaanvraag in Duitsland ten grondslag kan leggen.
7. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Duitsland dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier en bekend gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK6157.
3.Uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 6 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:202, 3364, zittingsplaats Middelburg van 23 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8290 en zittingsplaats Den Haag, van 16 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14001.