ECLI:NL:RBDHA:2022:16247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL22.9482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en inreisverbod van Turkse verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker wiens verblijfsvergunning was ingetrokken. De verzoeker, die sinds 1981 in Nederland verbleef, had zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verloren na het begaan van meerdere ernstige strafbare feiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris en vroeg de voorzieningenrechter om hem tijdelijk als houder van een verblijfsvergunning te beschouwen totdat er uitspraak werd gedaan in de beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen die van de staatssecretaris. De verzoeker voerde aan dat de lange duur van de procedure en de gevolgen voor zijn gezin, waaronder een dochter met een beperking, zwaar wogen. De staatssecretaris daarentegen benadrukte het belang van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, gezien de criminele antecedenten van de verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen, vooral gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en het feit dat de verzoeker eerder had gefaald in het naleven van voorwaarden tijdens zijn verblijf in Nederland.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gezin niet zonder hem kon functioneren en dat zijn vertrek uit Nederland geen financiële gevolgen had voor zijn gezin. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9482

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken met ingang van 8 december 2014. Daarnaast heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar.
Bij besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2022 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij is naar eigen zeggen rond 1981 naar Nederland gekomen en heeft hier sindsdien verbleven. Op 16 september 1993 is hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Met het primaire besluit heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken omdat – kort gezegd – verzoeker meerdere ernstige strafbare feiten heeft begaan. Op 2 oktober 2020 is verzoeker naar Turkije gereisd, waar hij tot op heden verblijft. Verzoeker heeft op 11 januari 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank verzoeker bericht dat de beroepszaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) op prejudiciële vragen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [1] Naar verwachting van de rechtbank kunnen de antwoorden op die prejudiciële vragen van belang zijn voor de uitkomst van de beroepsprocedure.
2. Verzoeker wenst in afwachting van de uitkomst van zijn beroepsprocedure naar Nederland terug te keren. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat verweerder verzoeker behandelt als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd totdat in de beroepszaak uitspraak is gedaan.
3. Verzoeker voert ter onderbouwing van zijn verzoek aan dat de procedure al erg lang loopt, hij daardoor in onzekerheid leeft en dat dit een negatieve invloed heeft op zijn geestelijk welzijn en dat van zijn vrouw en kinderen in Nederland. Bovendien missen zijn vrouw en kinderen hem en heeft één van zijn kinderen vanwege haar medische situatie extra hulp en begeleiding nodig. Daarnaast kan verzoeker in Turkije niet aarden, heeft hij geen huis en inkomsten, en is hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk van anderen.
Wat is het beoordelingskader?
4. Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Tussen partijen is in geschil of de verblijfsvergunning van verzoeker op goede gronden is ingetrokken en of het inreisverbod op goede gronden is uitgevaardigd. Bij de standpunten die partijen hierover hebben ingenomen, speelt onder meer de uitleg van Besluit nr. 1/80 een rol. Een oordeel over deze standpunten vergt een inhoudelijke beoordeling waarvoor de voorlopige voorzieningprocedure zich niet goed leent. Mede nu naar verwachting de antwoorden op de prejudiciële vragen van de Afdeling over Besluit nr. 1/80 van belang zijn voor een beoordeling van deze standpunten, dient deze beoordeling plaats te vinden in de bodemprocedure. Dat betekent dat de voorzieningenrechter, zoals ook ter zitting met partijen is besproken, in dit geval niet toekomt aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.
6. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van de door partijen naar voren gebrachte belangen beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarbij moet worden beoordeeld of het belang van verzoeker bij inreizen en verblijven in Nederland bij zijn gezin, in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure, zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij verblijf van verzoeker buiten de Europese Unie.
Welke belangen zijn er?
7. Enerzijds zijn er de belangen van verzoeker. Vóór zijn terugkeer naar Turkije verbleef verzoeker naar eigen zeggen al sinds 1981 in Nederland. Ook heeft hij hier een gezin en een dochter met een beperking die zorg nodig heeft. Daarnaast kan verzoeker in Turkije niet aarden en leeft hij in grote onzekerheid in afwachting van de uitkomst van zijn reeds lang lopende beroepsprocedure. Het is bovendien niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie de prejudiciële vragen van de Afdeling zal beantwoorden en wanneer de rechtbank vervolgens uitspraak zal doen op het beroep van verzoeker. Ter onderbouwing van zijn verzoek verwijst verzoeker naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 juli 2022 [3] en naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling [4] waarin volgens verzoeker vergelijkbare verzoeken zijn toegewezen.
8. Anderzijds zijn er de belangen van verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker een vergaande voorlopige voorziening heeft verzocht en dat voor toewijzing van een dergelijk verzoek slechts ruimte is in uitzonderlijke gevallen. Verweerder wijst verder op het zwaarwegende belang om de openbare orde te handhaven en te voorkomen dat strafbare feiten worden gepleegd. Gelet op de criminele antecedenten van verzoeker vindt verweerder het belangrijk dat verzoeker buiten de Europese Unie verblijft in afwachting van de uitspraak op zijn beroep. Volgens verweerder is de situatie van verzoeker tot slot niet vergelijkbaar met die van de verzoekers in de door hem aangehaalde rechterlijke uitspraken.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
9. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verweerder zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter ziet in dat verzoeker zeer langdurig in Nederland heeft verbleven en dat hij en zijn gezin elkaar missen. Eveneens weegt mee dat verzoeker al geruime tijd in onzekerheid verkeert over de uitkomst van zijn beroepsprocedure en dat onduidelijk is hoelang die onzekerheid nog zal voortduren. Aan deze persoonlijke belangen van verzoeker komt echter in de omstandigheden van dit geval minder gewicht toe dan aan de door verweerder ingeroepen belangen van bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker onherroepelijk is veroordeeld voor een groot aantal misdrijven, waaronder ernstige geweldsdaden en drugsdelicten. Uit het dossier blijkt bovendien dat verzoeker een deel van deze misdrijven heeft gepleegd tijdens een lopende proeftijd en nadat verweerder een voornemen tot intrekking van zijn verblijfsrecht bekend had gemaakt. Verzoeker heeft zich hierdoor niet laten weerhouden om deze misdrijven te plegen. Dit doet afbreuk aan de verwachting dat verzoeker zich bij een terugkeer naar Nederland zal onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Voorts is niet gebleken dat het gezin van verzoeker zich zonder hem niet staande kan houden. Daarbij weegt mee dat de twee dochters van verzoeker inmiddels meerderjarig zijn en dat ook zijn zoon bijna volwassen is. Eveneens van belang is dat verzoeker reeds geruime tijd geleden uit Nederland is vertrokken, zodat zijn gezin inmiddels de tijd heeft gehad om te wennen aan de nieuwe situatie. Verzoeker had in Nederland bovendien geen werk, dus zijn vertrek had geen financiële consequenties voor het gezin. Daarnaast was verzoeker ook gedurende zijn tijd in Nederland vaak voor langere periodes gedetineerd en dus niet aanwezig binnen het gezin. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat één van zijn dochters een beperking heeft en hulpbehoevend is, blijkt uit het dossier niet dat het noodzakelijk is dat deze hulp door verzoeker wordt verleend of dat zijn gezin niet in staat is om passende zorg te bieden. Uit de stukken volgt dat de moeder en de andere dochter van verzoeker deze hulp steeds hebben geboden, ook omdat verzoeker vaak langdurig gedetineerd was. Bovendien heeft de situatie van zijn dochter verzoeker er in het verleden niet van weerhouden om strafbare feiten te plegen, wat in zijn nadeel weegt. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de gezinsleden van verzoeker (mede) de Turkse nationaliteit hebben, waardoor het voor hen mogelijk is verzoeker in Turkije te bezoeken. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van verzoeker dat een dergelijke reis voor het gezin niet mogelijk is in verband met de beperking van zijn dochter, nu die stelling niet nader is onderbouwd.
Tot slot volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn verwijzing naar de door hem aangehaalde uitspraken. Die zaken zagen niet op vergelijkbare gevallen, reeds omdat in die zaken de vraag voorlag of een nog in Nederland verblijvende vreemdeling de uitkomst van zijn beroepsprocedure hier mocht afwachten. Die situatie verschilt wezenlijk van de situatie van verzoeker, die reeds geruime tijd geleden uit Nederland is vertrokken en nu verzoekt om behandeld te worden als ware hij in bezit van een verblijfsvergunning.
Wat is de conclusie?
10. Gelet op het voorgaande valt de belangafweging uit in het nadeel van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.