ECLI:NL:RBDHA:2022:16247
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en inreisverbod van Turkse verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker wiens verblijfsvergunning was ingetrokken. De verzoeker, die sinds 1981 in Nederland verbleef, had zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verloren na het begaan van meerdere ernstige strafbare feiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris en vroeg de voorzieningenrechter om hem tijdelijk als houder van een verblijfsvergunning te beschouwen totdat er uitspraak werd gedaan in de beroepsprocedure.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen die van de staatssecretaris. De verzoeker voerde aan dat de lange duur van de procedure en de gevolgen voor zijn gezin, waaronder een dochter met een beperking, zwaar wogen. De staatssecretaris daarentegen benadrukte het belang van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, gezien de criminele antecedenten van de verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen, vooral gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en het feit dat de verzoeker eerder had gefaald in het naleven van voorwaarden tijdens zijn verblijf in Nederland.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gezin niet zonder hem kon functioneren en dat zijn vertrek uit Nederland geen financiële gevolgen had voor zijn gezin. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.