ECLI:NL:RVS:2019:2597

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
201800692/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod

Op 29 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 mei 2017, waarin de verblijfsvergunning van de vreemdeling werd ingetrokken en hem werd opgedragen de Europese Unie binnen vier weken te verlaten, met een inreisverbod als gevolg. De vreemdeling had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 29 december 2017 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek van de vreemdeling strekt tot schorsing van de rechtsgevolgen van het besluit van 22 mei 2017 en dat hij gedurende het hoger beroep moet worden behandeld alsof hij in het bezit is van een verblijfsvergunning. Tevens verzocht de vreemdeling om te bepalen dat hij niet mag worden uitgezet totdat er op het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat het hoger beroep is behandeld, maar heeft geen verdere voorzieningen getroffen vanwege de onvoorziene gevolgen daarvan. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201800692/2/V1.
Datum uitspraak: 29 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 december 2017 in zaak nr. 17/15731 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, bepaald dat de vreemdeling de Europese Unie binnen vier weken moet verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 mei 2017 worden geschorst en de vreemdeling gedurende het hoger beroep moet worden behandeld als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Daarnaast strekt het verzoek ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat op het hoger beroep is beslist.
2.    Het hoger beroep is aangehouden in verband met prejudiciële vragen die de Afdeling bij verwijzingsuitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1738, heeft gesteld aan het Hof van Justitie. Gelet hierop en op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding in zoverre een voorlopige voorziening te treffen, dat wordt bepaald dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Voor een verderstrekkende voorziening ziet de voorzieningenrechter, gelet op de onvoorziene gevolgen daarvan, geen aanleiding.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Es
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2019
826.