ECLI:NL:RBDHA:2022:1607
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing kinderbijslag op basis van duurzame persoonlijke band met Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser, die sinds 25 januari 2020 met zijn partner en hun zoon in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor zijn zoon, geboren op [geboortedag] 2019. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat eiser volgens de Svb niet in Nederland woont of werkt en er geen duurzame persoonlijke band met Nederland zou zijn. Eiser voerde aan dat hij naar Nederland was gekomen voor medische behandeling van zijn zoon en dat hij de intentie had om zich in Nederland te vestigen. Hij stelde dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met diverse internationale verdragsbepalingen en dat de belangen van zijn minderjarige zoon onvoldoende waren meegewogen.
De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat eiser op de peildata geen recht had op kinderbijslag. De rechtbank benadrukte dat voor de beoordeling van ingezetenschap niet alleen de intentie om zich te vestigen van belang is, maar ook de feitelijke omstandigheden, zoals het beschikken over eigen woonruimte en de duur van het verblijf in Nederland. Eiser verbleef relatief kort in Nederland en had geen zelfstandige woonruimte, wat de Svb terecht als argument gebruikte om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat de Svb voldoende rekening had gehouden met de belangen van de minderjarige zoon en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het Unierecht of andere internationale verdragsbepalingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.