ECLI:NL:RBDHA:2022:15910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap en de gevolgen voor het Unieburgerschap in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het verlies van het Nederlanderschap van eiser 1, die geboren is in Zuid-Afrika. Eiser 1 heeft zijn Nederlanderschap verloren op 24 november 1995, omdat hij gedurende tien jaar onafgebroken in Zuid-Afrika woonde. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om de paspoortaanvraag van eiser 1 in behandeling te nemen terecht is, omdat het verlies van het Nederlanderschap geen onevenredige gevolgen heeft voor eiser vanuit het perspectief van het Unierecht. Eiser 1 heeft niet aangetoond dat hij op het moment van verlies van het Nederlanderschap, op de peildatum, daadwerkelijk gebruik maakte van zijn rechten als Unieburger. De rechtbank heeft ook de bezwaren van de kinderen van eiser 1 ongegrond verklaard, omdat zij de Nederlandse nationaliteit niet door geboorte hebben verkregen. De rechtbank concludeert dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het zorgvuldigheids- of rechtszekerheidsbeginsel. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6827 en 20/6828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaken tussen

[eiser 1], eiser [eiser 2], eiser 2

[eiseres], eiseres
tezamen: eisers
allen, te [woonplaats] (Zuid-Afrika),
(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 juni 2018 en 1 november 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 16 december 2021. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser 1 is geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats], Zuid-Afrika. Niet in geding is dat hij door geboorte het Nederlanderschap verkreeg. [1] Door geboorte op Zuid-Afrikaans grondgebied heeft eiser ook de Zuid-Afrikaanse nationaliteit verkregen. Vanaf zijn geboorte woonde hij in Zuid-Afrika met uitzondering van ongeveer één jaar in 1978/1979 toen hij met zijn in Nederland geboren ouders in Oss (Nederland) woonde.
Eiser is op 24 november 1985 meerderjarig geworden.
Op 8 maart 1979 is voor het laatst een Nederlands paspoort aan eiser verstrekt, geldig tot
8 maart 1984. Hij is in het bezit van een Zuid-Afrikaans paspoort, afgegeven op 15 februari 2017 en geldig tot 14 februari 2027. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te herkrijgen. [2] Van deze optiemogelijkheid kon van 1 april 2003 tot 1 april 2005 gebruik worden gemaakt.
De kinderen van eiser 1 zijn geboren op respectievelijk 26 mei 1998 en 19 juni 2001 in Zuid-Afrika. Hun moeder heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit nooit verkregen.
De primaire besluiten
2. Aan de weigering van de paspoortaanvraag van eiser 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij op 24 november 1995 van rechtswege het Nederlanderschap heeft verloren, omdat hij vanaf 24 november 1985 tot en met 24 november 1995 onafgebroken hoofdverblijf in Zuid-Afrika heeft gehad. [3]
2.1.
Aan de weigering van de paspoortaanvragen van zijn kinderen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat zij de Nederlandse nationaliteit niet hebben verkregen door geboorte, omdat hun vader zijn Nederlandse nationaliteit immers al voor hun geboorte van rechtswege heeft verloren.
Het arrest Tjebbes [4] en de invulling ervan door de Afdeling [5]
3. De Afdeling heeft, met inachtneming van het arrest Tjebbes, in de uitspraak van
12 februari 2020 overwogen dat verweerder in zaken over nationaliteitsverlies van rechtswege dient te onderzoeken of de gevolgen van het nationaliteitsverlies in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het recht van de Europese Unie (hierna: het Unierecht). [6] De evenredigheid moet worden beoordeeld naar het moment van het van rechtswege verliezen van het Nederlanderschap en daarmee van het Unieburgerschap. [7]
De evenredigheidstoets in de zaak van eiser 1
4. Verweerder heeft eiser 1 in de gelegenheid gesteld om met zoveel mogelijk schriftelijke bewijsstukken aan te tonen welke gevolgen die van belang zijn in het licht van het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het Unierecht, zich op het moment van het verlies van het Nederlanderschap hadden voltrokken of redelijkerwijs voorzienbaar waren. Volgens verweerder is dat moment in het geval van eiser 24 november 1995 (de peildatum).
4.1.
Eiser 1 heeft hierop gereageerd bij brieven van 22 juli 2020 en 3 augustus 2020, waarin hij heeft aangegeven dat hij sinds 2005 regelmatig naar de Europese Unie reist voor zijn werk en het bezoeken van familieleden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij stukken overgelegd, zoals in- en uitreisstempels, visa en brieven van werkgevers en zakenpartners.
4.2.
De IND [8] heeft vervolgens op verzoek van verweerder op 7 oktober 2020 advies uitgebracht in het kader van de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap dat gepaard gaat met het verlies van het Nederlanderschap (het IND-advies). De conclusie in het IND-advies is dat het verlies van het Unieburgerschap op de peildatum niet als onevenredig kan worden beschouwd.
Wat heeft verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd?
5. Verweerder heeft het bezwaar van eiser 1, onder verwijzing naar het IND-advies, ongegrond verklaard en de weigering om de paspoortaanvraag van eiser in behandeling te nemen gehandhaafd. Volgens verweerder heeft het verlies van het Nederlanderschap vanuit het oogpunt van het Unierecht geen onevenredige gevolgen voor eiser. Nu eiser sinds de peildatum het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, heeft hij geen recht op een paspoort en wordt zijn paspoortaanvraag niet in behandeling genomen.
5.1.
Verweerder heeft de bezwaren van de kinderen ongegrond verklaard en de weigering om hun paspoortaanvragen in behandeling te nemen gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat zij het Nederlanderschap niet door geboorte hebben verkregen, omdat hun vader op 24 november 1995 het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, nog voordat zij zijn geboren. De ouders hadden ten tijde van de geboorte van de kinderen alleen de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
Wat vinden eisers in beroep?
6. Eisers zijn het niet eens met verweerder en stellen dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit onevenredige gevolgen heeft voor hen. Dit heeft eiser in zijn brief van 30 juli 2020 aangegeven. Eiser heeft zich als gevolg van zijn opvoeding altijd emotioneel betrokken gevoeld bij Nederland. Hij is opgevoed door Nederlandse ouders, van wie hij de Nederlandse taal heeft geleerd. Ook werd de Nederlandse taal thuis gesproken. Een aantal familieleden van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser stelt dat hij door onbekendheid met de toepasselijke regelgeving het Nederlanderschap heeft verloren en dat hij zich rond het verliesmoment niet kon veroorloven om te reizen of te verhuizen naar de Europese Unie of Nederland. Hij betreurt het dat hij niet op de hoogte was van de optiemogelijkheid om zijn Nederlanderschap te herkrijgen in de periode 2003 tot 2005, omdat hij daarmee ook zijn kinderen heeft benadeeld. Eiser beroept zich erop dat hij mogelijk onder de ‘Moederswet’ valt, waarbij het Nederlanderschap wordt doorgegeven via een Nederlandse moeder en niet via de vader. Twee van zijn familieleden zijn daardoor namelijk Nederlander gebleven. In Zuid-Afrika voelt eiser zich niet meer thuis. Zijn kinderen zullen een betere toekomst hebben in Europa. Vanaf 2005 toen eiser voor het eerst op zakenreis ging realiseerde hij zich voor het eerst dat hij beperkt is in zijn mogelijkheden om van en naar de EU te reizen omdat hij geen EU-burger meer was. Vanaf dat moment heeft hij geprobeerd zijn Nederlandse nationaliteit terug te krijgen. Daartoe heeft hij contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika waar hem is verteld dat zijn pogingen zinloos waren. Eiser was daarom niet in de gelegenheid om tijdig een Nederlands paspoort aan te vragen. Eiser voert verder aan dat verweerder het evenredigheidsbeginsel te streng uitlegt. Dit doet afbreuk aan het vrij verkeer van personen. [9] Eiser beroept zich daarbij op artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 [10] en meent dat verweerder geen zorgvuldige nationaalrechtelijke belangenafweging heeft gemaakt. Ook is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden. Eiser beroept zich verder op artikel 7 van het EVN, [11] omdat hij een emotionele band heeft met Nederland. Gelet hierop mag het Nederlanderschap niet verloren gaan. Verder beroept eiser zich op artikel 7, aanhef en onder 5, van de WNI. De kinderen van eisers volgen hun vader in zijn beroepsgronden.
Wat vindt verweerder in beroep?
7. Verweerder handhaaft in het verweerschrift en ter zitting zijn eerder ingenomen standpunt.
Wat zijn de regels?
8. De relevante bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechter?
9. De rechtbank is van oordeel dat het IND-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd, zodat verweerder dat advies mocht volgen.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser ten tijde van de peildatum niet werd belemmerd in de uitoefening van zijn uit het Unieburgerschap voortvloeiende rechten en dat verweerder het verlies van het Unieburgerschap daarom als niet onevenredig heeft kunnen beschouwen. Dit standpunt is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat het ten tijde van de peildatum redelijkerwijs voorzienbaar was dat hij zijn met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten of verplichtingen zou gaan uitoefenen.
9.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de evenredigheidstoets te beperkt heeft uitgevoerd of dat bepaalde omstandigheden ten onrechte niet zijn betrokken in de evenredigheidstoets.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling volgt dat voor een succesvol beroep op het evenredigheidsbeginsel is vereist dat eisers gevolgen ondervinden die in de sfeer van het Unierecht liggen. [12] Relevante aspecten in dat verband zijn: de door het Handvest gewaarborgde rechten, waaronder het recht op eerbiediging van het familie en gezinsleven en de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten en de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten. Aan argumenten die niet direct op het Unierecht betrekking hebben, zoals bijvoorbeeld het argument dat betrokkene zich nog als Nederlander ziet en voelt, komt geen gewicht toe bij de beoordeling of het verlies van de Nederlandse nationaliteit onevenredig moet worden geacht.
9.4.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn betoog dat de evenredigheidstoets te beperkt is uitgevoerd voornamelijk argumenten en elementen naar voren heeft gebracht die niet direct op het Unierecht betrekking hebben. Dat eiser niet bekend was met de regelgeving over het verlies van het Nederlanderschap, dat hij ten tijde van het peilmoment niet kon reizen of verhuizen en niet in de gelegenheid was om tijdig een Nederlands paspoort aan te vragen heeft verweerder daarom terecht buiten beschouwing gelaten. Ook het argument dat eiser zich niet meer thuis voelt in Zuid-Afrika houdt geen verband met de uitoefening van de Unierechten en heeft verweerder terecht buiten beschouwing gelaten.
9.5.
Ten aanzien van de argumenten die eiser heeft aangevoerd die zien op de beperking van zijn mogelijkheden om te reizen naar de Europese Unie na het verlies van zijn Nederlanderschap overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft terecht gesteld dat uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij vanaf september 2005 regelmatig naar de Europese Unie is gereisd. Niet in geschil is dat deze reizen pas ruimschoots ná de datum waarop eiser zijn Nederlanderschap verloor op 24 november 1995 (het peilmoment) zijn gemaakt. Verweerder heeft deze reizen terecht niet relevant geacht voor de beoordeling of het verlies van het Nederlanderschap/ Unieburgerschap onevenredig is. Dat eiser op het peilmoment regelmatige reizen maakte en/of regelmatig verbleef in de lidstaten van de Europese Unie is niet gebleken. Ook is niet gesteld of gebleken dat de vanaf 2005 gemaakte reizen op het peilmoment redelijkerwijs voorzienbaar waren.
10. Eisers beroep op artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder in zijn besluitvorming afdoende heeft toegelicht gaat het in dit geval om een paspoortaanvraag, waarbij aan de hand van de bepalingen van de RWN wordt beoordeeld of de aanvrager in het bezit is van het Nederlanderschap en waarbij tevens wordt getoetst aan de criteria van het Tjebbes-arrest. Dit arrest ziet op een evenredigheidstoets vanuit het oogpunt van het Unierecht. Artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 speelt daarom geen rol. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel. Voor een nationaalrechtelijke belangenafweging ziet de rechtbank geen aanknopingspunt of ruimte in de RWN. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van eisers niet kunnen verduidelijken waarom verweerder het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in dit geval te rigide uitlegt of waarom artikel 3.4., derde lid, van het Vb 2000 relevant is voor de beoordeling van deze zaken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheids- of het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft in zijn besluitvorming uitvoerig gemotiveerd en toegelicht waarom gelet op de feitelijke situatie van eiser het Nederlanderschap verloren is gegaan. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn daarbij, voor zover relevant, betrokken.
12. Voor zover eiser stelt dat het Nederlanderschap niet verloren mag gaan, omdat hij een emotionele band heeft met Nederland, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft zich in dit verband beroepen op artikel 7 van het EVN. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2015 [13] volgt allereerst dat de verdragsluitende staten geen rechtstreekse werking van de bepalingen van het EVN hebben beoogd voor de vraag of eiser zijn Nederlanderschap heeft behouden. Dit artikel geeft een opsomming van gevallen waarin een verdragsstaat in zijn nationale wetgeving mag voorzien in het verlies van rechtswege. Verweerder heeft verder nog toegelicht dat in het Tjebbes-arrest is vastgesteld dat artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN uitdrukking geeft aan de wens van de Nederlandse wetgever om vast te stellen dat een effectieve band ontbreekt tussen Nederland en de onderdaan die zijn gewone verblijf in het buitenland heeft. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat de stelling van eiser dat hij door zijn emotionele band het Nederlanderschap niet heeft kunnen verliezen geen geldige reden is om de rechtmatige verliesbepaling uit de RWN te passeren.
13. Het beroep op artikel 7, aanhef en onder 5, van de WNI slaagt evenmin nu niet in geschil is dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de optiemogelijkheid.
14. Verweerder heeft verder terecht als uitgangspunt genomen dat artikel 7 van het Handvest het familie- en gezinsleven beschermt op gelijke wijze als artikel 8 van het EVRM. Voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige familieleden moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook hierbij zijn de peildatum 25 november 1995 en de concrete gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap bepalend, alsook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren.
14.1.
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van een beschermingswaardig familieleven in Nederland of een andere EU-lidstaat op de peildatum 25 november 1995. Eiser heeft dit beroep onvoldoende geconcretiseerd. Evenmin is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn in het Verenigd Koninkrijk wonende broer en in Nederland wonende neven en nichten. Het beroep op bescherming van het gezinsleven leidt daarom niet tot de conclusie dat het verlies van het Unieburgerschap onevenredig is.
15. Voor zover eiser een beroep doet op de Moederswet is niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond hiervan aanspraak zouden hebben op behoud van de Nederlandse nationaliteit. Zoals eiser ook zelf aangeeft, had zijn vader (ook) de Nederlandse nationaliteit. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
16. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in het licht van het voorgaande terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vanaf 24 november 1995 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft daarom de aanvraag tot verlening van een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling genomen.
17. In het verlengde hiervan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de kinderen van eiser nooit de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Verweerder heeft daarom ook deze paspoortaanvragen terecht niet in behandeling genomen. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat zij alle begrip heeft voor de wens van eiser om zijn kinderen een betere toekomst te kunnen geven in Nederland en Europa. Daarin kan echter ook geen voldoende reden worden gevonden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
Wat is de conclusie?
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. […].
Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001
Artikel 9
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
2. Indien de aanvrager niet in staat is een eerder uitgereikt Nederlands reisdocument over te leggen, worden de in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens behorende bij het eerder aan betrokkene uitgereikte reisdocument, niet zijnde een nooddocument, geraadpleegd.
3. Berusten de in het tweede lid bedoelde gegevens bij een andere autoriteit, dan wordt deze verzocht om kosteloze verstrekking van een afschrift van de gevraagde gegevens uit de reisdocumentenadministratie. In de aanvraag wordt vermeld bij welke autoriteit de gegevens zijn opgevraagd.
4. Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 52
1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51, wordt niet in behandeling genomen.
2. t/m 6. […]
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 15
1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
a. […];
b. […];
c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;
d. t/m f. […]
2. […]
3. De periode bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt geacht niet te zijn onderbroken indien de betrokkene gedurende een periode korter dan één jaar zijn hoofdverblijf in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten heeft, dan wel in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.
4. De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.
Europees verdrag inzake nationaliteit EVN
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Rijkswet tot wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap RRWN (verkrijging, verlening en verlies van het Nederlanderschap)
Artikel V, eerste lid, van de RRWN
1.
De meerderjarige die vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Rijkswet op grond van of, als minderjarige, wegens artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap heeft verloren, herkrijgt het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet. Deze herkrijging werkt terug tot het moment van verlies. Artikel 6, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot herkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld. Kinderen van een kind dat in die verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging, indien het daarmee uitdrukkelijk instemt. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, genoemde periode vangt aan op de dag van de bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel V, tweede lid, van de RRWN
2. Hij die op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze Rijkswet, zijn Nederlanderschap heeft verloren en aan wie na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt, wordt geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.
Artikel 7, aanhef en onder 5, van de Wet Nederlander en het ingezetenschap
Nederlanderschap wordt verloren:
(…)
5° voor zoveel betreft Nederlanders buiten het Koninkrijk en buiten de Republiek Indonesië geboren, door, behalve in dienst van het Koninkrijk, woonplaats te hebben buiten het Koninkrijk en buiten de Republiek Indonesië gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van die termijn aan de bij artikel 12a bedoelde autoriteit kennis geeft, dat hij Nederlander wenst te blijven.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (de WNI).
2.Zie artikel V, eerste lid, van de Rijkswet tot wijziging van de RRWN (RRWN).
3.Zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat luidde tot 1 april 2003.
4.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1270.
8.De Immigratie- en Naturalisatiedienst.
9.Zie artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
10.Op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 kan een beroep op de algemene middelen in ieder geval gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, indien de verblijfsvergunning is verleend onder één van de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de onderdelen q, r en s. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over deze beperkingen. Indien een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht, stelt Onze Minister de vreemdeling daarvan vooraf schriftelijk in kennis.
11.Het Europees Verdrag inzake Nationaliteiten.
12.Zie de uitspraken van de Afdeling van 12 februari 2020 en van 20 mei 2020.