Uitspraak
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
art. 15 lid 4 RWN, en dat de namens de Minister van Justitie verzonden brief van 26 januari 2009 niet als een zodanige verklaring kan worden beschouwd. De onderdelen 3.2-3.5 keren zich tegen het oordeel dat [verweerster] erop mocht vertrouwen dat de brief van 26 januari 2009 kan worden beschouwd als de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap als bedoeld in art. 15 lid 4 RWN. Onderdeel 3.6 betoogt dat de Hoge Raad, na vernietiging van de bestreden beschikking, zelf de zaak kan afdoen door het verzoek van [verweerster] af te wijzen.
effectieveband’ (‘absence de tout lien
effectif’ respectievelijk ‘lack of a
genuinelink’) vergt immers nadere uitwerking in de nationaliteitswetgeving van de verdragsluitende staten. Dit vindt bevestiging in het Toelichtend Rapport op art. 7 lid 1, aanhef en onder e, EVN, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.13, dat slechts voorbeelden geeft van gevallen waarin sprake kan zijn van het ontbreken van een effectieve band in de zin van die bepaling (‘Possible evidence of the lack of a genuine link may in particular be …’).
4.Beslissing
27 maart 2015.