In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had bezwaar gemaakt omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 28 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder veroordeelt in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het oorspronkelijke beroep. De rechtbank kan niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is.
Wat betreft de proceskostenvergoeding, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier O.G. Hulsman, en is openbaar gemaakt.