ECLI:NL:RBDHA:2022:15429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/166 en AWB 22/167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor langdurig ingezetene als zelfstandige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 april 2021, en het bezwaar daartegen werd op 16 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser, geboren in 1965 en van Noord-Macedonische nationaliteit, heeft de status van langdurig ingezetene in Slovenië en heeft een aanvraag ingediend om als zelfstandig ondernemer in Nederland te werken. Eiser heeft eerder aanvragen ingediend die ook zijn afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank wijst erop dat de bewijsmiddelen die eiser heeft overgelegd onduidelijkheden bevatten en dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen over deze onduidelijkheden. De rechtbank concludeert dat de richtlijn 2003/109/EG correct is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en dat de eisen die aan eiser zijn gesteld in lijn zijn met deze richtlijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/166 en AWB 22/167
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Köse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: J. Post).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser/verzoeker (hierna: eiser) tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige voor langdurig ingezetene en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 15 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn zoon en de gemachtigden van partijen hebben aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [1965] en heeft de Noord-Macedonische nationaliteit. Eiser heeft in Slovenië de status van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109. [1] Eiser beoogt met zijn aanvraag een verblijfsvergunning te krijgen om als zelfstandig ondernemer met zijn eenmanszaak [eenmanszaak] in Nederland arbeid te verrichten. Eiser heeft twee keer eerder – in 2016 en 2019 - een aanvraag ingediend. Verweerder heeft beide aanvragen afgewezen omdat eiser met de destijds overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2. In het primaire besluit van 15 april 2021 wijst verweerder de aanvraag van 25 januari 2021 af en werpt hij eiser tegen dat hij met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige over voldoende middelen van bestaan zal beschikken ingevolge artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) én dat de onderneming [eenmanszaak] per 16 februari 2021 uit het Handelsregister van de KvK is uitgeschreven. Verweerder heeft het bezwaar dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde stukken zoveel onduidelijkheden oproepen dat hij twijfelt aan de inhoud van de overgelegde stukken.
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ kennelijk ongegrond mocht verklaren omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.30, eerste lid, onder b, Vb.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Richtlijn 2003/109/EG
5. Eiser voert aan dat Richtlijn 2003/109/EG [2] (de Richtlijn) niet op juiste wijze in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd en dat verweerder inconsistent is in de bewijsmiddelen die van hem worden verlangd.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat in artikel 15, tweede, aanhef en onder a van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt. Gelet op de inhoud van de Richtlijn oordeelt de rechtbank dat artikel 3.30 van het Vb en paragraaf B6/4.5 van de Vc in lijn zijn met de Richtlijn. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan het nuttig effect.
Duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikken
7. Eiser voert aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om hem te confronteren met eventuele onduidelijkheden in de door hem aangeleverde stukken en eiser daarover tijdens een hoorzitting vragen te stellen. Ook voert eiser aan dat verweerder bij de beoordeling of hij aan het middelenvereiste voldoet ook had moeten toetsen aan de arresten Chakroun [3] en Kachab. [4]
8. De rechtbank stelt voorop dat het een aanvraagprocedure betreft en dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij met duidelijke stukken onderbouwt dat hij uit de werkzaamheden duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. [5] In paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt opgesomd welke bewijsmiddelen eiser kan indienen om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende en duurzame middelen van bestaan. Verweerder is in beginsel niet gehouden om extra toelichting op de door eiser overgelegde stukken te vragen. [6]
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn werkzaamheden als zelfstandige duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser heeft bij zijn aanvraag en in bezwaar meerdere stukken overgelegd zonder nadere verklaring of toelichting. Eiser stelt dat [eenmanszaak] een eenmanszaak is en hij heeft in dat verband een uittreksel Handelregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de eenmanszaak met als gevolg dat twijfel is ontstaan of inderdaad sprake is van een eenmanszaak, in die zin dat de vraag is gerezen of eiser zelf de werkzaamheden verricht. Zo wordt in verschillende reviews gesproken over meerdere personen die namens het bouwbedrijf van eiser werk hebben uitgevoerd. Ook wordt in paragraaf 2.2.3. van het ondernemingsplan vennoten vermeld en het telefoonnummer dat bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd, is het telefoonnummer van eisers zoon. Uit de in beroep overgelegde e-mail van eisers zoon van 22 december 2021 blijkt dat de zoon van eiser hem helpt met de administratieve werkzaamheden en hem bijstaat als hij hulp nodig heeft. De rechtbank oordeelt dat verweerder deze tegenstrijdigheid aan eiser heeft mogen tegenwerpen. Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij geen duidelijke marktanalyse met daarin een beschrijving van de bedreigingen/concurrentie heeft overgelegd, dat eiser zijn opleiding en werkervaring niet met stukken heeft onderbouwd en dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij vaste leveranciers heeft. Verweerder heeft ook eiser mogen tegenwerpen dat de overgelegde administratie onduidelijkheden bevat. De overgelegde offertes zijn bijvoorbeeld niet onderbouwd met bankafschriften. Het is daardoor onduidelijk of eiser op basis van de offertes daadwerkelijk inkomen heeft genoten. Ook heeft eiser facturen overgelegd waarbij de betreffende offertes ontbreken. Gezien al deze onduidelijkheden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij uit werkzaamheden als zelfstandige duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft en dus niet voldoet aan het vereiste van artikel 3.30, eerste lid, onder b, van het Vb.
Dit betekent ook dat het beroep op de arresten Chakroun en Kachab niet slaagt.
Horen in bezwaar
10. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder heeft mogen afzien om eiser in bezwaar te horen. Verweerder mag van horen afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. In rechtsoverweging 9. heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden eisers aanvraag heeft afgewezen. Hier bestaat redelijkerwijs geen twijfel over. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mogen afzien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen en dat verweerder eiser niet heeft hoeven horen in bezwaar. Eiser krijgt dus geen gelijk.
12. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
13. Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
de (voorzieningen)rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan – voor zover het beroep betreft - een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
2.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 in de zaak C-578-08, ECLI:NL:C:2010:117 (Chakroun).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 april 2016 in de zaak C-558/14, ECLI:NL:C:2016:285 (Kachab).
5.Artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 12 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16723.
6.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 8 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7129.