ECLI:NL:RBDHA:2021:7129
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige op basis van onvoldoende middelen van bestaan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst, welke was afgewezen. De aanvraag voor de verblijfsvergunning als zelfstandige werd op 26 november 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 12 mei 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht en nieuwe financiële stukken overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat eiser voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning als zelfstandige. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de benodigde bewijsstukken te overleggen en dat verweerder niet verplicht was om aanvullende informatie op te vragen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.