ECLI:NL:RBDHA:2021:7129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/3096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst, welke was afgewezen. De aanvraag voor de verblijfsvergunning als zelfstandige werd op 26 november 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht en nieuwe financiële stukken overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat eiser voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning als zelfstandige. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de benodigde bewijsstukken te overleggen en dat verweerder niet verplicht was om aanvullende informatie op te vragen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Houben.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Verschenen zijn beide gemachtigden.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft dit met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser aan de criteria voor betalingsonmacht, zodat hij wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van het beroep.
Ten aanzien van het beroep
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft in Spanje de status van langdurig ingezetene op grond van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
2.2.
Eiser heeft op 23 april 2018 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ ingediend voor het verrichten van arbeid in loondienst bij de vennootschap onder firma [naam bedrijf] te [plaatsnaam] . Deze aanvraag heeft verweerder vervolgens bij besluit van 26 juli 2018 afgewezen.
1.3
Op 1 oktober 2018 is eiser toegetreden als vennoot tot de vennootschap onder firma [naam bedrijf] te [plaatsnaam]. Op 7 augustus 2019 heeft eiser de in deze zaak voorliggende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend.
3. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt het volgende in. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt zoals vereist op grond van artikel 3.30, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Uit het vennootschapscontract blijkt dat eisers winst(aandeel) af/hankelijk is van zijn vlijt en inzet, en dus variabel kan zijn. Daarmee kan eisers inkomen niet op voorhand worden afgeleid uit de stukken. Tussentijdse stukken over 2019 waaruit eisers daadwerkelijke winst(aandeel) blijkt of bankafschriften die de ontvangst hiervan aantonen zijn niet overgelegd. Stukken over de winstbepaling over 2020 evenmin. Daarbij twijfelt verweerder eraan of eiser arbeid als zelfstandige verricht. Eiser heeft eerder een aanvraag voor het verrichten van arbeid in loondienst aangevraagd voor hetzelfde bedrijf, [naam bedrijf] te [plaatsnaam].
Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, heeft verweerder van het horen van eiser afgezien.
4. Eiser heeft in beroep allereerst verwezen naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd en naar de financiële stukken die hij in bezwaar heeft overgelegd.
4.1
Deze beroepsgrond is een herhaling van wat eiser reeds eerder naar voren heeft gebracht, gericht tegen het primaire besluit. Verweerder is daarop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan en heeft de stukken beoordeeld. De rechtbank ziet in de enkele herhaling van de gronden in bezwaar dan ook geen aanleiding om het standpunt van verweerder in het bestreden besluit voor onjuist te houden. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser stelt zich verder primair op het standpunt dat hij voldoende stukken heeft overgelegd die aantonen dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen kan beschikken. De onderneming bestaat al sinds 2003 en eiser op is op 1 oktober 2018 ingestapt als vennoot. Eiser heeft een ondernemingsplan en BTW-aangiften over 2018 en 2019 overgelegd, alsmede de aangifte IB/PVV over 2018. In beroep heeft eiser nog nieuwe stukken overgelegd, te weten de concept-jaarcijfers over 2019 en een Toelichting op de jaarcijfers over 2018, alsmede een aanvullende uitleg van de administrateur/belastingadviseur van de vennootschap onder firma [naam bedrijf] te [plaatsnaam].
6.1
De voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat zijn neergelegd in artikel 15 van de Richtlijn. Artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten de betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is onder meer bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat de betrokkene bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
6.2
De Richtlijn is geïmplementeerd in de Vw en het Vb en de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking waarvoor hij verblijf in Nederland wil.
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw, onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft.
In paragraaf B6/4.5 van de Vc heeft verweerder opgesomd welke bewijsmiddelen een aanvrager kan indienen om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende en duurzame middelen van bestaan.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. In bezwaar heeft eiser overgelegd een ondernemingsplan van de vennootschap onder firma [naam bedrijf] , de BTW-aangifte van [naam bedrijf] over 2018, het BTW-jaaroverzicht over 2018, eisers aangifte IB 2018 en de BTW-aangifte van [naam bedrijf] over 2019. Deze stukken zijn echter onvoldoende om te kunnen vaststellen of eiser aan het middelenvereiste voldoet. Dat, zoals eiser aanvoert, de onderneming al in 2003 is opgericht zegt niets over de hoogte van de middelen en is in zoverre niet relevant. Eerst in beroep is een (concept) jaarrekening over 2019 overgelegd. Verweerder heeft daar ten tijde van de besluitvorming geen rekening mee kunnen houden. Vanwege de ex-tunc toetsing in beroep in reguliere zaken, moet het bestreden besluit worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit. De rechtbank kan de in beroep overgelegde stukken daarom niet bij haar beoordeling van het bestreden besluit betrekken. De beroepsgrond weergegeven onder 5. slaagt niet.
7. Eiser voert subsidiair aan dat verweerder eiser de mogelijkheid had moeten bieden aanvullende gegevens op te vragen. Ook had verweerder ontbrekende gegevens eenvoudig via eisers gemachtigde of diens accountant kunnen vragen alvorens de aanvraag af te wijzen. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
7.1
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond al eerder naar voren is gebracht in bezwaar. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht opmerkt, is het aan eiser om de benodigde stukken over te leggen bij zijn aanvraag. Uit het aanvraagformulier en het beleid van verweerder blijkt welke stukken nodig zijn om een aanvraag voor verblijf als zelfstandige te onderbouwen, en aan welke vereisten die stukken moeten voldoen. Zoals deze rechtbank al eerder heeft geoordeeld, is het dan ook aan eiser om de aanvraag te onderbouwen met duidelijke stukken en is verweerder is niet gehouden extra toelichting op door eiser overgelegde stukken te vragen (vergelijk de uitspraak van 15 februari 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, AWB 16/27163, ECLI:NL:RBAMS:2017:811). Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake.
8. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers aanvraag als zelfstandige kunnen afwijzen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb en heeft verweerder het bezwaar ongegrond kunnen verklaren. De overige tegenwerpingen en beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juli 2021.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.