In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser diende zijn aanvraag in op 19 december 2021, en verweerder had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Aangezien deze termijn was overschreden, heeft eiser verweerder op 13 juli 2022 in gebreke gesteld. Meer dan twee weken na deze ingebrekestelling heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van zestien weken om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Dit is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het zogenoemde 8+8-wekenmodel als passend heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, ondanks de Tijdelijke wet die het opleggen van een dwangsom in asielzaken lijkt te beperken, er in dit geval ruimte is om een dwangsom op te leggen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.