ECLI:NL:RBDHA:2022:15320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Ethiopische nationaliteit. De eiser was op 9 november 2022 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 19 december 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de bewaring terecht zijn vastgesteld door de verweerder, en dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er andere, minder dwingende maatregelen mogelijk waren. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de detentieomstandigheden en de wens om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de detentieomstandigheden niet zodanig zijn dat deze een lichter middel rechtvaardigen en dat de voortvarendheid van de uitzettingsprocedure door de verweerder voldoende was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24982
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V Nummer]

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de Bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor-Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft de grond onder 3d betwist. De rechtbank stelt vast dat eiser de juistheid van de overige gronden niet heeft bestreden. Deze overige gronden zijn terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Samen kunnen de overige gronden de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de bespreking van het geschilpunt over de grond onder 3d onbesproken. De beroepsgrond faalt.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Hij heeft een lintworm en het verblijf in het detentiecentrum komt hem niet ten goede. Het is voor hem zwaar om hier stand te houden met veel vreemde en bizarre mensen. Eiser wil niet terug naar Ethiopië en wil graag een nieuwe asielaanvraag indienen maar niet vanuit detentie.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de door eiser genoemde buikklachten en het medicijngebruik. Eiser kan zich hiervoor wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
7. Ter zitting heeft eiser verder aangevoerd dat de detentieomstandigheden hem zwaar vallen. Hij zegt hinder te ondervinden van overige gedetineerden. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij een herhaalde asielaanvraag wenst in te dienen. Om deze te kunnen onderbouwen, wil hij in vrijheid verkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting terecht aangevoerd dat deze omstandigheden geen aanleiding vormen om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Niet gebleken is dat de hinder die eiser ondervindt van een dermate aard en omvang is, dat hij daardoor niet (langer) in detentie kan verblijven. Verder valt niet in te zien waarom eiser
zijn asielaanvraag niet vanuit detentie zou kunnen indienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder zijn uitzettingsprocedure onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
9. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser op 9 november 2022 in bewaring is gesteld. Op 11 november 2022 is met hem een
vertrekgesprek gevoerd. Toen heeft verweerder aangegeven dat ten behoeve van eiser een laissez passer (lp) zou worden aangevraagd. Dit vergt doorgaans enkele extra handelingen van verweerder. Dat verweerder de lp-aanvraag drie dagen later, op 14 november 2022, heeft verstuurd naar de Ethiopische autoriteiten, acht de rechtbank dan ook niet onvoldoende voortvarend.
10. Verweerder is in september 2022 ook een traject tot aanvraag van een lp ten behoeve van eiser gestart. De aanvraag is later in september 2022 weer ingetrokken. Deze intrekking hing naar alle waarschijnlijkheid samen met de omstandigheid dat verweerder de toenmalige maatregel van bewaring had opgeheven en verweerder toen de gedwongen uitzetting van eiser naar Ethiopië niet heeft doorgezet. De rechtbank kan deze handelwijze billijken en is van oordeel dat verweerder niet gehouden is geweest om die lp-aanvraag van september 2022 als het ware “door te laten lopen”. Dat verweerder vervolgens in november 2022 een hernieuwde lp-aanvraag doet, leidt dan ook niet tot het oordeel dat verweerder aldus onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aan de uitzetting van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, overweegt de rechtbank dat zij niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.