ECLI:NL:RBDHA:2022:15274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.12121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiseres en beoordeling van risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiseres. De eiseres, geboren in 1961, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres vreest voor vervolging door de Eritrese autoriteiten vanwege de desertie van haar zoon. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres beoordeeld, waaronder haar vrees voor vervolging als familielid van een deserteur. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kan worden aangemerkt als lid van een sociale groep die risico loopt op vervolging, omdat de autoriteiten zich voornamelijk richten op politiek actieve personen en niet op familieleden van deserteurs. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres legaal het land heeft verlaten en dat er geen bewijs is dat zij bij terugkeer in Eritrea problemen zal ondervinden. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens zijn de proceskosten van de eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12121
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek met zaaknummer NL22.12122, op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Bahta. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop van de zitting het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid gegeven om nog eenmaal schriftelijk te reageren op ieders standpunten. Op 4 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1961 en heeft de Eritrese nationaliteit.
2. Eiseres heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij niet kan terugkeren naar het land van herkomst, omdat zij vreest vervolgd de worden door de Eritrese autoriteiten. Zij heeft problemen ondervonden met de autoriteiten doordat haar zoon [zoon] is gedeserteerd. Zij is om die reden in 2013 mishandeld door militairen en naar de gevangenis gebracht. Eiseres vreest dat nogmaals problemen zal ondervinden met de autoriteiten, omdat haar jongste dochter [dochter] het land uit is gevlucht. Daarnaast zal eiseres problemen ondervinden doordat zij het land is uitgereisd en niet binnen drie maanden is teruggekeerd
naar Eritrea en haar werk.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Betrokkene is langer dan drie maanden niet naar Eritrea en haar werk teruggekeerd.
Verweerder acht beide elementen geloofwaardig. Uit de verklaringen van eiseres blijkt echter niet dat zij een gegronde vrees heeft voor vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag.1 Het standpunt dat eiseres behoort tot een sociale groep van ouders van deserteurs en dienstplichtontduikers wordt niet gevolgd. De groep wordt objectief gezien niet als sociale groep aangemerkt. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De omstandigheid dat eiseres niet binnen drie maanden is teruggekeerd naar Eritrea is onvoldoende om dat aan te nemen. Uit het algemeen ambtsbericht van Eritrea van 21 juni 2018 en 15 oktober 2019 volgt dat personen die het land legaal hebben verlaten, zelfs als zij niet op tijd terug zijn en langer dan drie jaar in het buitenland hebben verbleven, zonder problemen kunnen terugkeren. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 6 juli 2017 en 5 augustus 2020.2
Uit openbare bronnen volgt dat de Eritrese autoriteiten familieleden van gedeserteerde bestraft. Hoewel geloofwaardig wordt geacht dat eiseres is mishandeld en naar de gevangenis is gebracht wegens de vlucht van [zoon] , is niet gebleken dat eiseres daarna problemen heeft ondervonden met de autoriteiten. De aard van de bestraffing kenmerkt zich vooral door willekeur. In navolging van [zoon] zijn immers nog twee ander kinderen gevlucht, waarna eiseres geen problemen heeft ondervonden. Het is dan ook niet aannemelijk dat eiseres door het vertrek van [dochter] in de problemen zal komen met de autoriteiten. Zij is immers niet gedeserteerd en daarnaast volgt uit de openbare informatie niet dat familieleden problemen ondervinden wegens illegale uitreis. Verder is er volgens verweerder geen sprake van desertie van de echtgenoot van eiser, omdat niet geloofwaardig wordt geacht dat de echtgenoot van eiseres zonder toestemming uit Eritrea is vertrokken.
Tot slot heeft eiseres volgens verweerder geen andere individuele omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij te vrezen heeft voor de autoriteiten. Eiseres is het land immers legaal uitgereisd met een uitreisvisum dat ze heeft gekregen van de autoriteiten. Dit kan zij bij terugkeer aantonen met een uitreisvisum en haar paspoort. Dat haar documenten gestolen zijn, verandert de conclusie niet. Uit informatie van Politie Oost-Nederland van 24 september 2019 blijkt dat haar paspoort gevonden is en naar de gemeente van Leiden is gebracht. De gemeente heeft het paspoort vervolgens naar de Eritrese ambassade in Den Haag gestuurd, waar het kan worden opgehaald.
Gegronde vrees voor vervolging
4. Eiseres voert aan dat zij als ouder/familielid van gedeserteerde en gevluchte kinderen,
1. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951.
behoort tot een sociale groep die een bijzonder risico loopt op vervolging door de autoriteiten. De groep heeft immers een gemeenschappelijke achtergrond, namelijk dat zij familie zijn van iemand die is gevlucht. Het vereiste dat de groep als 'afwijkend' moet worden beschouwd, kan in de situatie van eiseres in redelijkheid niet worden verlangd. Dat de autoriteiten familieleden van gedeserteerde en gevluchte mensen vervolgd, blijkt immers ook uit openbare informatie. Eiseres verwijst naar een handboek van het UNHCR waarin vrouwen en kinderen als sociale groep zijn aangemerkt, zonder dat het gaat om een groep die als 'afwijkend' wordt beschouwd.3 Subsidiair voert eiseres aan dat de groep onder een risicogroep valt, omdat de groep onmenselijk en vernederend wordt behandeld en gestraft door de autoriteiten. Eiseres heeft immers de vervolging en onmenselijke behandeling eerder ondervonden, wat een indicatie is voor een groter risico. Verder voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat bestraffing van familieleden slechts zou plaatsvinden bij desertie en niet bij illegale uitreis. Dit volgt immers uit het EASO- rapport van 2019.4 Hoewel [dochter] niet in militaire dienst zat, is de man van [dochter] wel gedeserteerd. Eiseres is ook familie van haar schoonzoon.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet behoort tot een sociale groep of moet worden aangemerkt als risicogroep vanwege het feit dat zij een familielid van deserteurs is. Een groep wordt aangemerkt als een sociale groep als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder d, van het Vluchtelingenverdrag als de leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Als familielid van een deserteur wordt niet aan dit criterium voldaan. De gestelde vrees brengt eiseres in verband met de problemen die zij in 2013 heeft ondervonden naar aanleiding van de desertie van [zoon] . Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer problemen zal ondervinden doordat haar andere kinderen het land uit zijn gevlucht, omdat eiseres na 2013 geen problemen meer heeft ondervonden en er geen reden is om aan te nemen dat zij daardoor bij terugkeer alsnog problemen zal ondervinden. De rechtbank vindt daarbij het volgende van belang. Uit het algemeen ambtsbericht van mei 2022 volgt dat familieleden van deserteurs en dienstplichtontduikers wel repercussies daarvan ondervinden. De gevolgen daarvan kunnen bestaan uit ondervragingen, dreigementen en gevangenneming, maar ook uit boetes of het weigeren van overheidsdiensten, met als doel de deserteur onder druk te zetten om terug te keren naar de diensteenheid. Uit het ambtsbericht volgt echter ook dat indien de autoriteiten ervan op de hoogte raken dat de gedeserteerde in het buitenland verblijft, de familieleden met rust worden gelaten en dat de autoriteiten zich voornamelijk richten op personen die politiek actief zijn. Omdat eiseres heeft verklaard dat al haar kinderen het land uit zijn gevlucht, wordt niet aannemelijk geacht dat eiseres nog repercussies zal ondervinden door de autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Reëel risico op ernstige schade
6. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat
3 United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR),
Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan, 30 augustus 2018.
4 European Asylum Support Office (EASO),
Eritrea National service, exit, and return,september 2019.
niet aannemelijk is gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, omdat Eritreeërs die langer dan drie jaar buiten Eritrea verblijven probleemloos kunnen terugkeren. Eiseres zal bij terugkeer problemen ondervinden, omdat zij langdurig in het buitenland heeft verbleven en niet tijdig is teruggekeerd. Daarvan zijn de autoriteiten op de hoogte, omdat het uitreisvisum een einddatum bevat waarop eiseres had moeten terugkeren. Verweerder heeft daarbij geen rekening gehouden met de informatie uit het algemeen ambtsbericht van mei 2022, waaruit blijkt dat iedereen die terugkeer na aankomst wordt ondervraagd. Dit kan tien dagen duren en daarbij kan sprake zijn van mishandeling, marteling en gedwongen verdwijning. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege het feit dat zij sinds zijn aankomst in Nederland geen diasporabelasting heeft betaald en niet bereid is om bij terugkeer 2% diasporabelasting te betalen. Daarnaast zullen de autoriteiten op de hoogte zijn van haar asielaanvraag in Nederland, omdat haar paspoort bij de Eritrese ambassade ligt.
7. Ten aanzien van de gestelde vrees van eiseres bij terugkeer na een langdurig verblijf in het buitenland overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres legaal het land uit is gereisd, omdat zij in bezit was van een paspoort en een uitreisvisum. Eiseres wordt niet gevolgd in het standpunt dat op het uitreisvisum een einddatum is opgenomen waarin terugkeer naar Eritrea is vereist. Volgens het algemeen ambtsbericht van februari 2017 (p. 30) is een uitreisvisum één maand geldig en wordt de datum waarop iemand naar het buitenland reist, vastgelegd, maar men kan op elk willekeurig moment terugkeren. Dit wordt ook bevestigd in het door eiseres overgelegde document van de State Secretariat for Migration, waarin staat dat het uitreisvisum aangeeft binnen welke periode het land kan worden uitgereisd (met een mogelijkheid tot verlenging daarvan), maar dat terugkeren op ieder moment mogelijk is. Onder verwijzing naar die bron is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege het feit dat zij langdurig in het buitenland heeft verbleven.
8. De rechtbank is verder dan oordeel dat het ambtsbericht geen grondslag biedt om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege het feit dat zij een familielid is van deserteurs. Dit gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 5, namelijk dat de kinderen van eiseres allemaal het land uit zijn gevlucht en uit het ambtsbericht niet blijkt dat familieleden dan nog problemen aan de kant van de autoriteiten zullen ondervinden. Daarnaast volgt uit het ambtsbericht niet dat eiseres bij terugkeer op de luchthaven ondervraagd zal worden over dit onderwerp. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het tegendeel op haar van toepassing is.
9. De rechtbank vindt in dit kader wel van belang dat eiseres heeft aangevoerd dat zij sinds haar verblijf in Nederland geen diasporabelasting heeft betaald en daarnaast op zitting heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Eritrea ook niet bereid is om dit te doen, omdat zij niet langer de Eritrese autoriteiten wil ondersteunen. Eiseres heeft in dit verband terecht verwezen naar het algemeen ambtsbericht van mei 2022, waarin staat dat terugkerende Eritreeërs bij aankomst op de luchthaven worden gescreend en geprofileerd, waarbij ook wordt gekeken of de 2% diasporabelasting is betaald. Volgens het ambtsbericht zijn de procedures op de luchthaven inconsistent en kunnen er ondervragingen volgen, bijvoorbeeld als er onvolledige documenten zijn of de diasporabelasting niet is betaald. Volgens een vertrouwelijke bron wordt iedereen die terugkeert na aankomst tien dagen ondervraagd, waarbij vragen worden gesteld over hoe iemand het land verlaten heeft, of men politiek is geweest, en dergelijke. Daarbij kan ook sprake zijn van mishandeling, marteling en gedwongen verdwijning. Omdat
eiseres heeft verklaard niet bereid te zijn de 2% diasporabelasting te betalen, had verweerder meer onderzoek moeten doen naar de problemen die eiseres daardoor bij terugkeer op de luchthaven in Eritrea kan verwachten. Verweerder kan daarbij niet volstaan met de opmerking dat het op weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat zij bij terugkeer problemen zal ondervinden.
10. Daarnaast dient verweerder ook in te gaan op het standpunt van eiseres dat zij bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege het feit dat de autoriteiten ervan op de hoogte zijn dat zij een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland, aangezien haar paspoort bij de Eritrese ambassade ligt. Volgens het ambtsbericht van mei 2022 is immers op lokaal niveau (de gemeente waar iemand vandaan komt) altijd bekend of iemand gevlucht is waardoor iemand, ook nadat diegene de luchthaven heeft verlaten, kan worden onderworpen aan ondervraging. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier niet kan worden afgeleid of het paspoort van eiseres bij de Eritrese ambassade ligt, of alleen dat van haar echtgenoot. Omdat beide partijen het erover eens dat dat beide paspoorten bij de ambassade liggen, worden partijen op dit punt gevolgd. Verweerder wordt echter niet gevolgd in het standpunt dat eiseres in staat is om haar paspoort weer in bezit te krijgen, omdat niet van een asielzoeker mag worden verlangd dat zij gedurende haar asielprocedure contact opneemt met de ambassade van het land waarvan zij stelt voor de autoriteiten te vrezen. Verweerder heeft op deze punten onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van EVRM. De beroepsgrond slaagt daarom.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw
11. Tot slot voert eiseres aan dat er informatie is overgelegd waaruit haar medische situatie blijkt. Op het moment van indienen van de zienswijze was deze nog geen vier maanden oud. Het Bureau Medische Advisering gaat echter uit van een houdbaarheid van zes maanden met betrekking tot medische informatie. Zorgvuldig onderzoek verlangt dat verweerder dan nieuwe informatie opvraagt, voordat daar er een beslissing op wordt genomen. Indien de overgelegde stukken volgens verweerder niet relevant zijn, dan dient ook gemotiveerd te worden waarom.
12. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van artikel 64 van de Vw niet slaagt. Eiseres wordt niet gevolgd in het standpunt dat het aan verweerder is om nadere medische informatie op te vragen als hij dat nodig acht. Het is immers aan eiseres om haar medische situatie aan de hand van stukken te onderbouwen. Uit het dossier blijkt dat eiseres diabetes heeft en daarvoor medicatie inneemt. Op basis van die informatie valt niet af te leiden dat eiseres medisch gezien niet in staat is om te reizen of dat er bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten vanwege strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus op grond van artikel 8:51a van de Awb toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw te beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat zij
bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en hetgeen overwogen in rechtsoverwegingen 9 en 10. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.