Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA-
rapport Italië, update 2021, van 20 mei 2022, pagina’s 17 tot en met 21. Daarnaast verwijst eiser naar het SFH/OSAR rapport van 17 februari 2022, pagina’s 20 en 21. De Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) raadt andere lidstaten af om personen die psychologische of psychiatrische behandeling behoeven aan Italië over te dragen. Eiser heeft als gevolg van zijn opgelopen trauma klachten als angst- en paniekaanvallen, stressklachten, trillen van zijn lichaam, buikkrampen, slapeloosheid, nachtmerries en herniaklachten. Hij heeft een behandeling in het ziekenhuis in Nederland gekregen, deze behandeling is nog niet afgerond. Verweerder dient hieromtrent nader onderzoek te verrichten. Ter onderbouwing hiervan heeft hij medische stukken overgelegd. Daarnaast volgt uit de voornoemde rapporten dat het omslachtig en moeilijk is voor een asielzoeker om te klagen. Eiser heeft zelf ondervonden dat de basisrechten van asielzoekers niet worden gegarandeerd in Italië, doordat hij onder druk werd gezet om zijn vingerafdrukken af te geven.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit nog bevestigd in de uitspraken van onder meer 19 april 20211, 26 november 20212, 6 januari 20223, 10 januari 20224 en 26 augustus 20225. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser is daarin niet geslaagd.
4. Het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst is besproken in bovengenoemde uitspraken van de ABRvS. Daarnaast is de ABRvS in de uitspraak van 10 januari 2022 specifiek ingegaan op het eerdere SFH/OSAR rapport van 10 juni 2021. Het SFH/OSAR rapport van 17 februari 2022 waar eiser naar verwijst is niet eerder meegenomen in een beoordeling door de ABRvS. Dit rapport gaat met name over de terugkeer van kwetsbare personen. Uit het SFH/OSAR rapport maakt de rechtbank op dat, indien een Dublin- terugkeerder (intensieve) psychische/psychiatrische zorg nodig heeft, deze zorgbehoefte niet kan worden gegarandeerd in Italië. Eiser heeft medische stukken overgelegd daterend van 10 juli 2022, waaruit blijkt dat eiser rugklachten en pijnklachten heeft en problemen ervaart met urine retentie. Eiser ontvangt pijnstillende medicijnen voor zijn klachten, diclofenac. Hieruit blijkt niet dat eiser een kwetsbaar persoon is en dat hij (intensieve) psychische/psychiatrische zorg nodig heeft. Eiser heeft zijn psychische klachten, zoals
angst- en paniekaanvallen, stressklachten, slapeloosheid en nachtmerries, niet met (medische) stukken onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zich in zijn geval niet aan zijn internationale verplichtingen zal houden.
5. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat van eiser vingerafdrukken zijn afgenomen niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit artikel 14 van de Eurodac-
verordening6 volgt dat lidstaten verplicht zijn om illegale vreemdelingen, die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Als eiser vindt dat de autoriteiten van Italië disproportioneel of onrechtmatig hebben gehandeld, dan dient eiser daarover te klagen in Italië. Eiser voert aan dat het omslachtig en moeilijk is voor een asielzoeker om te klagen, maar niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 Dublinverordening
6. Eiser doet een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, gelet op zijn medische klachten. In Nederland heeft hij de steun van zijn broers, in Italië heeft hij geen familie. Bij overdracht aan Italië zal eiser worden blootgesteld aan een terugval in zijn medische situatie en zal hij in een sociaal isolement komen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Het is begrijpelijk dat eiser bij zijn broers wil blijven, mede gelet op de door hem naar voren gebrachte medische klachten, maar deze omstandigheden zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een zienswijze. De gemachtigde van eiser heeft op dezelfde dag als waarop het voornemen is uitgebracht, namelijk op 1 september 2022, telefonisch verzocht om uitstel in een voicemailbericht. Op 2 september heeft de gemachtigde van eiser schriftelijk verzocht om uitstel van de zienswijze waarin staat vermeld: “
Zonder tegenbericht ga ik ervan uit dat u zich met bovenstaand verzoek akkoord kunt verklaren.”. Desondanks heeft verweerder niet gereageerd op het verzoek, geen uitstel verleend en een besluit genomen op 22 september 2022. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder gereageerd op het verzoek om uitstel. Het vereiste om een maand van tevoren in iedere zaak afzonderlijk de vakantie aan te melden is onredelijk en het gevolg ervan is volgens eiser onevenredig. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 9 september 20227 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 5 oktober 20228. In dit kader acht eiser het van belang dat verweerder zeven maanden nodig heeft gehad om een voornemen uit te brengen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat is gehandeld volgens de beleidsregels, zoals is neergelegd in artikel C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). De gemachtigde van eiser heeft niet voldaan aan de vereisten door de vakantie niet minimaal een maand van te voren door te geven. Er is daarom terecht geen uitstel verleend voor het indienen van een zienswijze.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel C1/2.12 van de Vc vermeldt het volgende:
6 Verordening (EU) nr. 603/2013
“
Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:
(…)
bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.”
11. De rechtbank is, net als deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle in de uitspraak van 5 oktober 2022, van oordeel dat de beleidsregel die is neergelegd in artikel C1/2.12 van de Vc in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2.3 van voornoemde uitspraak en neemt deze over. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet echter gezien hetgeen is overwogen in overweging 2 tot en met 7 aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De stelling van eiser dat verweerder schriftelijk moet reageren op hetgeen eiser heeft aangevoerd doet daaraan niet af. Verweerder heeft ter zitting op hetgeen eiser naar voren heeft gebracht gereageerd en de wederzijdse standpunten zijn besproken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling op zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).