Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord had moeten worden over het terugkeerbesluit. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Boudjlida.1 Daarnaast heeft eiser het terugkeerbesluit niet in persoon ontvangen en hij leest de Staatscourant niet. Ook zit de betreffende uitgave van de Staatscourant niet in het dossier, waardoor het voor eiser niet te controleren is of het terugkeerbesluit is gepubliceerd. Het terugkeerbesluit is daarom niet op juiste wijze gepubliceerd
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is op 6 januari 2022 uitgenodigd voor een gehoor op 13 januari 2022 over zijn asielaanvraag. Eiser is niet verschenen en hij is op 18 januari 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Verder heeft verweerder op 19 januari 2022 een voornemen uitgebracht waarin verweerder concludeert tot buitenbehandelingstelling van eisers asielaanvraag en tot een terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Verweerder heeft op 3 februari 2022 een meeromvattende beschikking genomen welke is gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee is het besluit op de juiste wijze gepubliceerd en staat het besluit in rechte vast. Verweerder is niet gehouden om de uitgave van de Staatscourant waarin aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd aan het digitale dossier toe te voegen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het standpunt van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord had moeten worden, volgt de rechtbank niet omdat eiser uitgenodigd was voor een gehoor en daar geen gebruik van heeft gemaakt en hij op 18 januari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft voldaan aan het vereiste van arrest Boudjlida door eiser in staat te stellen om gehoord te worden over het terugkeerbesluit door eiser uit te nodigen voor 13 januari 2022 over zijn asielaanvraag. Verweerder is niet gehouden om eiser in het kader van de inbewaringstelling eiser te horen over het terugkeerbesluit. De hoorplicht van verweerder strekt niet zo ver dat hij eiser ook nog apart over het terugkeerbesluit moet horen als hij al eerder de gelegenheid heeft gekregen om naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de onrechtmatigheid van zijn verblijf en over de redenen die overeenkomstig nationaal recht kunnen rechtvaardigen dat verweerder afziet van het nemen van een terugkeerbesluit.2 De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431, rechtsoverwegingen 55 en 59.
2 Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, rechtsoverweging 8. 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. Ter zitting heeft eiser de zware gronden 3c en 3d en de lichte gronden 4e betwist. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij de lichte grond 4e niet langer handhaaft.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist. Deze zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en daarmee is het significante risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er (weer) sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. Uit het arrest Mahdi3 en de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 volgt dat verweerder gehouden is om te motiveren dat er sprake is van zicht op uitzetting. Uit de uitspraak van de ABRvS van 2 april 2021 volgt namelijk dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is voor vreemdelingen die afhankelijk zijn van een laissez passer (lp). Er mag van verweerder meer worden verwacht dan de standaard motivering in de maatregel van bewaring. Daarnaast is er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting omdat niet is gebleken dat gedwongen uitzetting vanuit vreemdelingenbewaring weer mogelijk is. Dit is wel een vereiste, gelet op de uitspraak van de ABRvS van 2 april 2021, rechtsoverweging 5.1.
10. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch van 5 oktober 2022, en in het bijzonder naar rechtsoverweging 17 betreffende de afgifte van lp’s. De rechtbank neemt deze overweging over en concludeert dat er zicht op uitzetting bestaat naar Marokko, ook voor gedwongen uitzetting vanuit vreemdelingenbewaring.
11. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de maatregel van bewaring ten aanzien van het zicht op uitzetting is vermeld:
“
Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat
1: niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
3 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320
4: niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.”
12. Gelet op hetgeen overwogen onder 10, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. Dat dit ‘standaard’ tekstblokken zijn, maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.