ECLI:NL:RBDHA:2022:15109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.18650 en NL22.18652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen op grond van Dublinverordening

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. E. Ceylan, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 18 oktober 2022 behandeld, waarbij eisers zijn verschenen en hun verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingetrokken.

De rechtbank overweegt dat de bestreden besluiten zijn gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eisers betogen dat de termijnen voor het indienen van een verzoek om overname zijn overschreden, maar de rechtbank stelt vast dat de verantwoordelijkheidsbepaling van Italië intact blijft, omdat het claimverzoek tijdig is verzonden.

Eisers hebben ook aangevoerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is, gezien de leefomstandigheden in Italië en de kwaliteit van de asielprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, en dat eisers niet hebben aangetoond dat hun situatie uitzonderlijk is. De rechtbank wijst erop dat de rapporten waar eisers naar verwijzen, reeds zijn besproken in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.18650 en NL22.18652
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L.H.H.M.P. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 september 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL22.18651 en NL22.18653, op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting hebben eisers het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Claimverzoek te laat verzonden
2. Eisers voeren aan dat de termijnen voor het indienen van een verzoek om overname is overschreden, waardoor Nederland de verantwoordelijke lidstaat is voor het asielverzoek van eiser. In het geval van een Eurodac-treffer is deze termijn beperkt tot twee maanden. Aangezien eisers op 27 december 2021 zich hebben aangemeld voor bescherming en verweerder pas op 28 februari 2022 het claimverzoek van eiser heeft verzonden, is dit buiten de voormelde termijn.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 21, eerste lid, tweede alinea, van de Dublinverordening wordt in het geval van een Eurodac-treffer het verzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van de treffer toegezonden. Eisers gaan uit van 27 december 2021, de dag van de aanmelding bij Ter Apel, als de eerste dag van voormelde termijn, maar de Eurodac-treffer dateert van 29 december 2021. Verweerder was dus nog op tijd met het versturen van het claimverzoek aan Italië. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, omdat de leefomstandigheden waaraan zij zullen worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd is met de artikelen 3 en 13 van het EVRM1 en in strijd met artikel 4 van het Handvest2. Eisers verwijzen hierbij naar de Veelgestelde vragen van VluchtelingenWerk Nederland van augustus 2021, de AIDA-rapporten van april 2019 en 3 juni 2021 en de rapporten van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 8 mei 2019 en 17 februari 2022. In het bijzonder wijzen eisers op de gewijzigde (politieke) verhoudingen in Italië ten aanzien van migratie door de aanstelling van de nieuwe premier, die zich negatief heeft uitgelaten ten aanzien van migranten.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 26 november 20213, 6 januari 20224, en 26 augustus 20225. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat in haar geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eisers zijn daarin niet geslaagd.
6. De rapporten waar eisers naar verwijzen zijn besproken in bovengenoemde uitspraken van de ABRvS. Het punt van eisers dat Italië een nieuwe premier heeft die zich negatief uitlaat over migranten is zorgelijk, maar dit is onvoldoende om ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 7 oktober 20226 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 4 oktober 20227. Daarnaast garandeert Italië met het claimakkoord om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen. Als eisers problemen ervaren bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kunnen en dienen zij daarover zijn beklag te doen bij de
1. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden .
2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor hen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eisers doen een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat eisers een oom c.q. broer hebben waardoor verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken. Ook heeft eiser een vriend die in Nederland woont, waarmee hij in Syrië gevangen heeft gezeten. Zij zijn beiden gemarteld in deze gevangenis en hebben daarom een speciale band. Deze vriend en de oom c.q. broer hebben beiden een brief geschreven waarin zij uitleggen waarom eisers in Nederland moeten blijven.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Het is begrijpelijk dat eisers bij hun oom c.q. broer willen blijven en dat eiser graag bij zijn vriend in wil blijven, maar deze omstandigheden zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 oktober 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.H. Lange M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.