ECLI:NL:RBDHA:2022:10321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.17577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder de Dublinverordening; interstatelijk vertrouwensbeginsel en systematische tekortkomingen in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had op 24 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat hij op 28 november 2021 illegaal Italië was binnengekomen, waardoor Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij nooit de intentie had om asiel aan te vragen in Italië en dat hij daar onder druk zijn vingerafdrukken had moeten afgeven. De rechtbank oordeelde echter dat de intentie van eiser niet bepalend is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening.

Eiser stelde verder dat er in Italië sprake was van structurele tekortkomingen die zouden leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat er geen bewijs was dat Italië systematische tekortkomingen had in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de recente politieke ontwikkelingen in Italië, waaronder de verkiezingsuitslag, niet voldoende waren om aan te nemen dat de situatie voor asielzoekers zou verslechteren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.17578, op 28 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. van den Toorn-Volkers, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 24 december 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 november 2021 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [1] . Door hierop niet binnen twee maanden te reageren is dit verzoek aanvaard op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens eiser gaat verweerder er ten onrechte vanuit dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zin voor de asielaanvraag. Daartoe stelt hij dat hij nooit asiel heeft willen aanvragen in Italië en dat hij daar is gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. Zijn intentie is geweest om in Nederland asiel aan te vragen, aangezien hij hier familie en vrienden heeft. De intentie van eiser om in een bepaald land asiel aan te vragen, is niet bepalend bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening. Nu voor het overige de grondslag van het overdrachtsbesluit, te weten de illegale inreis op 28 november 2021, niet wordt betwist, slaagt deze beroepsgrond niet.
5. Verder voert eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nu er sprake is van structurele tekortkomingen die leiden tot een situatie waarbij eiser geen opvang zou kunnen krijgen. Hierdoor is de overdracht in strijd met artikel 4 van het Handvest. [2] Deze situatie wordt nog verergerd door een grote toename van het aantal asielzoekers in 2022 ten opzichte van 2021. De jurisprudentie waarop verweerder in dit kader zijn besluit heeft gebaseerd is niet recent en heeft de laatste rapporten niet in zijn oordeel meegenomen. Eiser voert tevens aan dat er politieke ontwikkelingen in Italië hebben plaatsgevonden, namelijk het winnen van de partijverkiezingen door een radicaal rechtse partij. Deze partij zou in haar partijprogramma aangeven dat ze van plan zijn asielzoekers te weren.
6. Ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:881, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497. Dit brengt met zich dat slechts aanleiding bestaat om van overdracht af te zien als er in Italië sprake zou zijn van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen. Dit volgt uit artikel 3, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening.
7. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiser tijdens het Aanmeldgehoor Dublin op 13 januari 2022 heeft verklaard dat hij uit eigen beweging uit Italië is vertrokken. Hieruit volgt dat hij niet de intentie had om in Italië gebruik te maken van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Tevens heeft hij verklaard dat hij wel de mogelijkheid heeft gehad om asiel aan te vragen en dat hij in Italië opvang heeft gekregen voordat hij naar Nederland vertrok. Gelet hierop en gelet op de meest recente uitspraak van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van systematische tekortkomingen. Dat er sprake zou zijn van een toename in het aantal asielzoekers geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Anders dan eiser stelt is er daarom geen aanleiding om aan te nemen dat hij in Italië geen opvang zal krijgen.
8. Ten aanzien van de recente politieke ontwikkelingen merkt de rechtbank op dat de verandering bestaat uit de bekendmaking van de verkiezingsuitslag. Er is op dit moment nog geen sprake van een nieuwe regering in Italië en hoe de situatie ten opzichte van vluchtelingen zich verder zal ontwikkelen en of die tot een verslechtering zal leiden, is een toekomstige situatie die thans nog niet beoordeeld kan worden.
9. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij stelt hij dat hij hier een tante en vrienden heeft en dat ook zijn broer momenteel in Nederland is. Volgens onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, onder meer in situaties waarin overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid. Verweerder heeft in deze enkele stelling van eiser geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
10. De conclusie is dat verweerder eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.