ECLI:NL:RBDHA:2022:15089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.7942 en NL22.7945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen ingetrokken besluiten en gegrond beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.7942 en NL22.7945, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. G.J. Dijkman, in beroep zijn gekomen tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De bestreden besluiten, genomen op 7 april 2022, verklaarden het bezwaar van eisers ongegrond, nadat hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf waren afgewezen. Op 25 oktober 2022 heeft verweerder deze besluiten ingetrokken, waardoor eisers geen belang meer hadden bij hun beroep tegen deze besluiten, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van dat beroep.

Eisers handhaafden echter hun beroep met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de brief van eisers van 26 oktober 2022, waarin zij het beroep niet introkken, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit moest worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn had beslist op het bezwaar van 8 april 2021, wat niet in geschil was. De rechtbank oordeelde dat eisers niet in gebreke gesteld hoefden te worden, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond en vernietigde het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder werd opgedragen om binnen twee weken nieuwe besluiten op het bezwaar te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,- en het griffierecht van € 368,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7942 en NL22.7945
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
In de besluiten van 15 maart 2021 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 1 juli 2020 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
In de besluiten van 7 april 2022 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij bericht van 25 oktober 2022 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken.
Bij brief van 26 oktober 2022 hebben eisers meegedeeld dat zij het beroep niet intrekken en dat het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Namens eisers zijn
[familielid 1] , [familielid 2] en de gemachtigde verschenen. Als tolk is verschenen S. Wally. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen, gericht tegen de bestreden besluiten, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen, gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar, gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak nieuwe besluiten op het bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 368,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Overwegingen
Het beroep gericht tegen de bestreden besluiten
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022.1 Omdat verweerder de bestreden besluiten heeft ingetrokken, hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen deze besluiten. Het beroep gericht tegen de bestreden besluiten is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. Eisers hebben hun beroep gehandhaafd met het oog op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door verweerder.
3. De brief van eisers van 26 oktober 2022 wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. Verweerder heeft volstaan met de intrekking van de bestreden besluiten en niet opnieuw besluiten op bezwaar genomen. Daarmee heeft verweerder niet binnen de termijn van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het bezwaar van 8 april 2021 beslist. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Omdat verweerder ermee bekend was dat na de intrekking van de bestreden besluiten de situatie zou ontstaan dat niet tijdig op het bezwaar is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, redelijkerwijs niet van de vreemdelingen worden verlangd dat zij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelden.
5. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 8 april 2021 is gegrond. Dit met een besluit gelijk te stellen niet

1.ECLI:NL:RVS:2022:2006.

tijdig nemen van een besluit moet wegens strijd met artikel 76, eerste lid, van de Vw worden vernietigd.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen.
In dit geval heeft verweerder in de brief van 1 november 2022 verzocht om een beslistermijn van 12 weken omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een andere termijn nopen: “Verweerder is voornemens in onderhavige zaak referent uit te
nodigen voor een gehoor gelet op de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022.2 Verweerder tracht de hoorzitting zo snel mogelijk te laten plaatsvinden. Dit is mede afhankelijk van de agenda van gemachtigde en referent. Hiermee rekening houdend, streeft verweerder ernaar om binnen 12 weken een besluit te nemen op het bezwaar van eisers”.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen bijzondere omstandigheden heeft genoemd die tot een andere termijn dan die van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zouden moeten leiden. Het horen van referent en/of eisers in bezwaar is geen bijzondere omstandigheid. Het horen in bezwaar is immers het uitgangspunt van de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb en daarmee is het horen geen bijzondere omstandigheid. Dat is in dit geval niet anders omdat verweerder eisers naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 wil horen. De rechtbank heeft verweerder in onderhavige zaken, in reactie op het aanhoudingsverzoek van verweerder, tot 1 september 2022 de tijd gegeven om een nader standpunt te bepalen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022. Die termijn heeft verweerder ongebruikt laten verstrijken. De periode tot 1 september 2022 moet ook in algemene zin toereikend worden geacht om een nader standpunt te bepalen over de betekenis van de jurisprudentiewijziging in beide uitspraken voor de beroepszaken. Dat betekent dat verweerder in deze zaken al kort na 1 september 2022 de bestreden besluiten had kunnen intrekken en een hoorzitting had kunnen plannen. Op de zitting hebben eisers verklaard dat er nog geen afspraak is gemaakt voor een hoorzitting. Op dit moment vormt de gewijzigde jurisprudentie dan ook geen bijzondere omstandigheid om een langere beslistermijn vast te stellen dan de wettelijke termijn om referent en/of eisers te horen. Verweerder heeft geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd. De rechtbank zal de beslistermijn daarom volgens de hoofdregel bepalen op twee weken na de dag waarop dit proces-verbaal van mondelinge uitspraak is verzonden.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl3) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in hun beroep tegen de bestreden besluiten en in hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De rechtbank stelt deze kosten gelet op artikel 2 van het Besluit proceskosten vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de

2.ECLI:NL:RVS:2022:1918.

3 https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra- dwangsom.aspx
beroepsprocedure, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1 voor de beroepsprocedure en 0,5 voor het beroep niet tijdig beslissen). Verweerder dient aan eisers ook het griffierecht te vergoeden. Dat griffierecht bedraagt in totaal € 368,- (tweemaal € 184,-).
10. De rechtbank merkt op dat verweerder in de nieuwe besluiten op bezwaar een beslissing zal moeten nemen over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
03 november 2022
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.