Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7942 en NL22.7945
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
In de besluiten van 15 maart 2021 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 1 juli 2020 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
In de besluiten van 7 april 2022 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij bericht van 25 oktober 2022 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken.
Bij brief van 26 oktober 2022 hebben eisers meegedeeld dat zij het beroep niet intrekken en dat het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Namens eisers zijn
[familielid 1] , [familielid 2] en de gemachtigde verschenen. Als tolk is verschenen S. Wally. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
- verklaart de beroepen, gericht tegen de bestreden besluiten, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen, gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar, gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak nieuwe besluiten op het bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 368,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Het beroep gericht tegen de bestreden besluiten
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022.1 Omdat verweerder de bestreden besluiten heeft ingetrokken, hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen deze besluiten. Het beroep gericht tegen de bestreden besluiten is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. Eisers hebben hun beroep gehandhaafd met het oog op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door verweerder.
3. De brief van eisers van 26 oktober 2022 wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. Verweerder heeft volstaan met de intrekking van de bestreden besluiten en niet opnieuw besluiten op bezwaar genomen. Daarmee heeft verweerder niet binnen de termijn van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het bezwaar van 8 april 2021 beslist. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Omdat verweerder ermee bekend was dat na de intrekking van de bestreden besluiten de situatie zou ontstaan dat niet tijdig op het bezwaar is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, redelijkerwijs niet van de vreemdelingen worden verlangd dat zij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelden.
5. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 8 april 2021 is gegrond. Dit met een besluit gelijk te stellen niet