ECLI:NL:RBDHA:2022:15036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.8673 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling van geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 Vb

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Eiseres, van Spaanse nationaliteit, is sinds 9 juli 2020 ingeschreven in Nederland en ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van 22 april 2022, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de vereisten voor rechtmatig verblijf, omdat zij geen arbeid heeft verricht en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank weegt de belangen van eiseres tegen die van de Nederlandse staat en komt tot de conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging zo is uitgevallen en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8673
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van verweerder dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
In het besluit van 8 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond artikel 8.12 van het Vb.
In het besluit van 22 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.8676, op 12 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De echtgenoot van eiseres, [de man] , is bij de zitting aanwezig geweest.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en is van Spaanse nationaliteit. Zij staat sinds 9 juli 2020 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres van haar echtgenoot. Haar echtgenoot is staatloos en heeft in Nederland een asielstatus. Zij hebben samen een kind, geboren eind 2021. Eiseres ontvangt vanaf 9 juli 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de gehuwdennorm. Naar aanleiding van een melding
van de gemeente Gooise Meren heeft verweerder onderzoek verricht naar het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan. Omdat eiseres een beroep doet op de publieke middelen is twijfel ontstaan over de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Nederland. Bij brief van 18 oktober 2021 heeft verweerder eiseres hiervan op de hoogte gesteld en haar verzocht om informatie te verstrekken over haar verblijf in Nederland.
Eiseres heeft op 1 november 2021 hierop gereageerd. Vervolgens heeft de besluitvorming
plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje “Inleiding”.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb en heeft die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van het Unierecht, omdat zij niet voldoet aan de vereisten van rechtmatig verblijf voor een duur van langer dan drie maanden. Niet gebleken is dat eiseres arbeid als werknemer of als zelfstandige heeft verricht. Evenmin is gebleken dat eiseres een reële kans op werk heeft en als werkzoekende moet worden aangemerkt. Eiseres kan dus niet worden aangemerkt als economisch actieve gemeenschapsonderdaan.1 Eiseres beschikt verder niet over voldoende middelen van bestaan om in haar levensonderhoud te voorzien. Eiseres kan dus niet worden aangemerkt als economische niet-actieve gemeenschapsonderdaan.2 Daarnaast is ook niet gebleken dat eiseres op grond van een andere bepaling van artikel 8.12 van het Vb rechtmatig verblijf heeft gehad. De vaststelling dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, is tevens een verwijderingsmaatregel in de zin van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn). Dat maakt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Het belang van eiseres om in Nederland te mogen verblijven, is afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat om niet iedereen in Nederland te laten wonen. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Er is volgens verweerder geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. Omdat is vastgesteld dat eiseres geen (nooit) rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad, is niet ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft afgezien van het horen van eiseres, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of eiseres een verblijfsrecht heeft als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12 van het Vb. Zij doet dat aan de hand van bespreking van de beroepsgronden van eiseres.
Artikel 8.12 van het Vb
5. Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb heeft de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
6. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
7. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
1. Artikel 8.12, eerste lid, onder a, van het Vb
2 Artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb
Op grond van artikel 8.12, tweede lid, onder a, van het Vb eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval.
6. Vaststaat dat eiseres gedurende haar verblijf in Nederland geen arbeid in loondienst of als zelfstandige heeft verricht. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet is aan te merken als werknemer of zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Voorts heeft eiseres niet aangetoond dat zij voor zichzelf en haar familieleden over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt om te kunnen voorzien in het levensonderhoud.
7. Eiseres betoogt dat zij verblijfsrecht heeft op grond van artikel 8.12, eerste lid, onder a en het tweede lid, van het Vb. Daartoe stelt zij in de eerste plaats dat zij naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en dat zij heeft aangetoond op zichzelf
perspectief te hebben op werk, maar dat haar tijdelijke arbeidsongeschiktheid haar in de weg staat. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat eiseres niet als werkzoekende wordt aangemerkt omdat haar verrichtingen niet hebben geleid tot reële kans op werk. Eiseres volgt taallessen, er is sprake van frequente sollicitaties en er loopt een traject bij Argonaut.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich tevens terecht op het standpunt gesteld dat eiseres evenmin kan worden aangemerkt als werkzoekende in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Eiseres heeft weliswaar enkele e- mails overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft gesolliciteerd, maar zij heeft daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat zij een reële kans op werk heeft. In dat verband is van belang dat uit het adviesrapport van Argonaut van 29 maart 2022 blijkt dat eiseres niet inzetbaar is voor werk.
9. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom artikel 8.12, eerste lid, onder c, van het Vb niet op haar van toepassing is slaagt niet. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat vaststaat dat de echtgenoot van eiseres fulltime studeert en daarnaast werkt, maar dat hij eveneens een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. Dat de echtgenoot van eiseres zijn studie mag afmaken met toestemming van de gemeente laat onverlet dat de echtgenoot van eiseres onvoldoende middelen heeft om in hun levensonderhoud te voorzien zonder een beroep te doen op de publieke middelen.
10. Over het beroep van eiseres op artikel 8.12, tweede lid, onder a, van het Vb oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres voldoet aan de uitzondering van artikel 8.12, tweede lid, onder a, Vb. Eiseres is, gelet op het plan van aanpak van 5 april 2022 door de gemeente op grond van het adviesrapport van Argonaut van 29 maart 2022 weliswaar vrijgesteld van de sollicitatieplicht, maar voorafgaand aan die vrijstelling is eiseres, vanaf de beoordeling van haar verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, nimmer werknemer in loondienst of als zelfstandige geweest, waardoor geen sprake is van behoud van rechtmatig verblijf. Eiseres kan slechts behoud van rechtmatig verblijf ontlenen aan arbeidsongeschiktheid als zij voorafgaand hieraan ook reële en daadwerkelijk arbeid in loondienst en of als zelfstandige in Nederland heeft verricht. Hieraan heeft eiseres niet voldaan, zodat haar beroep op artikel 8.12, tweede lid, onder a, van het Vb niet slaagt.
12. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat haar geen verblijfsrecht toekomt naar analogie van artikel 8.12, eerste lid, onder d, in samenhang met het eerste lid, onder c van het Vb. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de strekking van de onderliggende regeling is om studie in elk land mogelijk te maken. Datzelfde artikel maakt dat verblijf voor een partner mogelijk is. In dit geval studeert de echtgenoot van eiseres in Nederland en werkt daarbij. Eiseres wil zich bij hem voegen.
13. De rechtbank ziet geen grond voor analoge toepassing van dit artikel op de situatie van eiseres. Eiseres is immers geen persoon die zich voegt bij haar partner die gemeenschapsonderdaan is en die in een ander EU-land studeert. Analoge toepassing zou strijd opleveren met het Unierecht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8.11 van het Vb
14. Eiseres betoogt voorts dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat nimmer sprake is geweest van rechtmatig verblijf, omdat uit artikel 8.11, eerste lid, van het Vb volgt dat gemeenschapsonderdanen gedurende de eerste drie maanden van hun verblijf in Nederland rechtmatig verblijf hebben gedurende deze vrije termijn.
15. De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres ook gedurende deze vrije termijn geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad, omdat zij vanaf haar registratie in de Brp op 9 juli 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen. Dat dit geen rechtmatig verblijf oplevert volgt uit de Verblijfsrichtlijn.
16. In artikel 6 van de Verblijfsrichtlijn staat dat Unieburgers het recht hebben gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van de andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 8.11 van het Vb. Uit artikel 14 van de Verblijfsrichtlijn volgt voorts dat eiseres het verblijfsrecht volgens artikel 6 behoudt zolang zij geen onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel in Nederland. Omdat vaststaat dat eiseres vanaf het moment dat zij op 9 juli 2020 is ingeschreven in de Brp in Nederland nimmer heeft gewerkt en ook vanaf diezelfde datum een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft zij geen rechtmatig verblijf. Dit betekent dat eiseres nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad sinds zij Nederland is ingereisd.
Belangenafweging
17. Volgens artikel 14, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn leidt het beroep van een burger van de Unie op het socialebijstandsstelsel van een lidstaat niet automatisch tot een verwijderingsmaatregel. Uit punt 16 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn, waarin deze bepaling is verduidelijkt, volgt dat verwijdering mogelijk is indien de vreemdeling een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel vormt. Uit dit punt van de considerans volgt ook dat, om te kunnen uitmaken of de burger van de Unie een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel vormt, de lidstaat alvorens hij een verwijderingsmaatregel neemt, dient na te gaan of de problemen van de vreemdeling van tijdelijke aard zijn, en daarbij rekening moet houden met de duur van het verblijf, de persoonlijke omstandigheden en het bedrag van de al uitgekeerde bijstand. Als de belangenafweging in het nadeel van de
vreemdeling uitvalt, dan geldt nog steeds het uitgangspunt dat zijn verblijfsrecht van rechtswege is geëindigd vanaf het moment dat hij niet meer aan de vereisten voldeed. Als de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling uitvalt, leidt dit ertoe dat hij niet kan worden verwijderd en alsnog geacht wordt rechtmatig verblijf in Nederland te hebben
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder het belang van de Nederlandse staat heeft afgewogen tegen de individuele belangen van eiseres. De vraag is of verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
20. In het voordeel van eiseres is meegewogen dat zij in Nederland samenwoont met haar echtgenoot, die een verblijfsstatus heeft in Nederland, en hun kind dat de Spaanse nationaliteit heeft.
21. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres betrokken dat eiseres sinds 9 juli 2020 in Nederland woont. Zij was toen 28 jaar. Dit betekent dat zij het grootste deel van haar leven buiten Nederland heeft gewoond. Zij verblijft nog relatief kort in Nederland. Aangenomen wordt dat de banden van eiseres met Spanje en Marokko, waar zij geboren is, sterker zullen zijn. In Nederland heeft eiseres geen arbeidsverleden en zij moet nog taallessen gaan volgen. Bovendien ontvangt zij sinds haar inreis in Nederland een uitkering op grond van de Participatiewet en heeft zij nimmer arbeid verricht. Ook betrekt verweerder de omstandigheid dat eiseres vanwege haar medische problemen is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Dit betekent dat het nog minder aannemelijk is dat eiseres binnen korte tijd een reële kans maakt op werk. Alle belangen tegen elkaar afgewogen weegt het belang van de Nederlandse staat zwaarder, en weegt het belang van eiseres om in Nederland gezinsleven uit te oefenen minder zwaar, omdat eiseres een last vormt voor het economisch welzijn in Nederland.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat verweerder niet in zijn afweging heeft betrokken hoe hoog het bedrag is van de reeds uitkeerde bijstand en dat de echtgenoot van eiseres een studie volgt waardoor fulltime werken moeilijker is. Zo blijkt uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerder op de zitting niet wat de omvang is van het onredelijke beroep op het sociale bijstandsstelsel. Vaststaat dat eiseres en haar echtgenoot een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van gehuwden. Hierbij is van belang dat de echtgenoot van eiseres als staatloze van Palestijnse afkomst in Nederland een verblijfsstatus heeft en fulltime studeert met het oog op zijn toekomst in Nederland. Door zijn studie is het niet mogelijk om fulltime te werken zodat hij momenteel onvoldoende middelen heeft om te voorzien in haar levensonderhoud. Dat de echtgenoot eveneens een uitkering ontvangt klopt, maar verweerder heeft onvoldoende betrokken dat deze situatie tijdelijk is en dat de echtgenoot studeert met het oog op betere kansen op de arbeidsmarkt. Bovendien is niet in geschil dat de echtgenoot vrijstelling heeft gekregen om fulltime arbeid te verrichten vanwege studieverplichtingen. Verweerder dient bij de belangenafweging te betrekken dat deze situatie waarin eiseres en haar echtgenoot zich momenteel bevinden een overgangssituatie is gedurende de studietijd van de echtgenoot. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het besluit wordt vernietigd. Verweerder dient deugdelijk te motiveren waarom het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt en eiseres een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel.
Artikel 8 EVRM
24. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat verweerder heeft verwezen naar de mogelijkheid om een aanvraag daartoe in te dienen, is onvoldoende.
25. Verweerder heeft toegelicht dat niet ambtshalve is getoetst aan artikel 8 van het EVRM omdat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Verweerder wijst op dit punt naar Werkinstructie 2020/16 (bijlage, pagina 37) waarin deze regel is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen gebruik heeft hoeven maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 3.6b, onder c, van het Vb 2000 om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking komt een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder is op grond van die bepaling bevoegd maar niet verplicht om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking komt een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Als eiseres, zoals in dit geval, expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, moet verweerder deugdelijk motiveren dat hij geen gebruik maakt van deze bevoegdheid.3 Verweerder heeft met de verwijzing naar Werkinstructie 2020/16 toereikend gemotiveerd waarom hij in dit geval niet ambtshalve heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft immers nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan gehad. Als eiseres haar aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wil zien, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen. Verweerder heeft haar daar in het bestreden besluit ook op gewezen.
Conclusie
26. Gelet op hetgeen is overwogen onder het kopje “ Belangenafweging” is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om een belangenafweging te maken en dit te deugdelijk te motiveren. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder in overweging om eiseres te horen over haar ingediende bezwaar, gelet op de omstandigheid dat de echtgenoot tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zijn naturalisatie tot Nederlander aanstaande is, eiseres zwanger is van een tweede kind en verweerder duidelijkheid te krijgen over de omvang van het onredelijke beroep op het sociale bijstandsstelsel. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
27. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
28. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met
toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1.
Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.