ECLI:NL:RBDHA:2022:15031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E.G. Grigorjan. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. V. Ilić, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 behandeld, samen met een andere zaak, en heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft de motivering van de Staatssecretaris gevolgd, die zich baseerde op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om overname aan Italië heeft gedaan, en dat Italië hier niet tijdig op heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Eiser heeft aangevoerd dat het niet reageren van Italië op het claimverzoek niet getuigt van een professionele handelwijze, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het verstrijken van de reactietermijn gelijk staat aan aanvaarding van het claimverzoek.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, vanwege ernstige tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van dit beginsel, en dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval niet geldt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser geen asielaanvraag heeft gedaan in Italië en daardoor geen aanspraak kan maken op opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17139
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.17140, op 23 september 2022 op
zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Niet reageren claimverzoek
2. Eiser voert aan dat het niet reageren van Italië op het claimverzoek niet getuigt van een professionele handelwijze.
3. Het laten verstrijken van de reactietermijn van twee maanden na een claimverzoek staat gelijk aan de aanvaarding van dit claimverzoek. Dit staat in artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening. Dit houdt de verplichting in om eiser over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Een fictief claimakkoord staat dus gelijk aan een expliciet claimakkoord en daarmee garandeert Italië om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen. Het beroep kan in zoverre niet slagen.
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, omdat sprake is van ernstige, structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Verweerder moet hier onderzoek naar doen. Daarnaast blijkt uit pagina 7 van het aanmeldgehoor dat eiser in Italië geen asiel heeft aangevraagd, maar dat hij slechts is geregistreerd naar aanleiding van het gedwongen afgeven van vingerafdrukken. Pas na de registratie van de aanvraag is het mogelijk toegang te krijgen tot opvang. Deze periode kan maanden duren, op grond waarvan er geen opvang mogelijk is. Eiser wijst in dit kader naar het AIDA-rapport van 22 mei 2022, update 2021, pagina 117.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd in de uitspraken van 4 mei 20221, 24 juni 20222 en 26 augustus 20223. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië mag uitgaan. Dat eiser geen toegang had tot de opvangvoorzieningen in Italië valt in ieder geval te verklaren door het feit dat eiser geen asielaanvraag heeft gedaan in Italië. Hierdoor is hij niet opgenomen in de asielprocedure en had hij ook geen aanspraak op opvangvoorzieningen in Italië. Het punt van eiser dat hij geen opvang krijgt nadat hij zich meldt als asielzoeker, omdat er In Italië een periode is tussen aanmelding (fotosegnalamento) en registratie van de aanvraag (verbalizzazione) zit, is onvoldoende om ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Als eiser toch in onzekerheid komt te verkeren over de opvangvoorzieningen in Italië, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Familie en vrienden in Nederland
7. Eiser voert aan dat hij bij zijn familieleden en vrienden wil wonen in Nederland.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit is ingegaan op de stelling van eiser dat hij bij zijn familie wil blijven. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij die gestelde familieband niet nader heeft onderbouwd. Ook in beroep heeft eiser die band niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.