Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15936
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).
Bij besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Menick, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, I. Vugs.
De zaak is aangehouden, omdat ter zitting nieuwe stukken naar voren zijn gebracht ter onderbouwing van de gestelde minderjarigheid van eiser.
Verweerder heeft op 15 september 2022 een verweerschrift ingediend met het resultaat van het onderzoek van Bureau Documenten.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. Stap, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Petros Gebreyesus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser vreest dat Italië hem geen adequate opvang zal verschaffen en hij vreest dakloos te worden. Hij verwijst hierbij naar het AIDA rapport van 22 mei 2022, Update 2021 en het SFH rapport van februari 2022. In dat laatste rapport wordt de regering van Zwitserland opgeroepen om te stoppen met het terugsturen van migranten met psychische problemen naar Italië. Eiser heeft een zwakke gezondheid en hij heeft psychische klachten doordat hij op straat heeft moeten leven. Hij stelt dat hij als kwetsbaar dient te worden aangemerkt. Daarnaast had de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) hem moeten onderzoeken voordat het overdrachtsbesluit genomen werd. Eiser verwijst hierbij naar het arrest-C.K.1
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 mei 20222, 24 juni 20223 en 26 augustus 20224. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Het AIDA landenrapport van 22 mei 2022, is bij de laatst genoemde uitspraak van de ABRvS betrokken. Dat geeft geen wezenlijk ander beeld over de situatie in Italië dan de informatie die daarvoor was betrokken. Het SFH rapport van februari 2022 en het SFH bericht waar eiser naar verwijst zien ook op de situatie van vóór de uitspraken van de ABRvS. Daarnaast is de oproep van de Swiss Refugee Council gericht op mensen met psychische klachten. Eiser heeft zijn gestelde psychische klachten niet met stukken onderbouwd. Dat geldt ook voor zijn gestelde medische klachten. Verweerder was dan ook niet gehouden om een medisch onderzoek bij het FMMU op te starten.
5. Uit deze rapporten en berichten blijkt niet dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de feitelijke situatie waarop bovengenoemde uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. Als eiser toch in onzekerheid komt te verkeren over de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.