Oordeel van de rechtbank
-
Heeft verweerder ten onrechte een B2-tolk ingezet?
6. Eisers hebben zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte een B2-tolk heeft ingezet en dat ondeugdelijk is gemotiveerd dat uit de verslaglegging van het aanvullend gehoor niet blijkt dat de kwaliteit van het gehoor te lijden heeft gehad door het inzetten van een B2-tolk. Eisers verwijzen hierbij naar de Richtlijn 2010/64/EUwaaruit volgt dat de vertolking van voldoende kwaliteit dient te zijn om een eerlijk proces te waarborgen.
7. De rechtbank stelt vast dat tijdens het aanvullend gehoor op 13 september 2021 een geregistreerde (oftewel beëdigde) tolk is gebruikt. Aangezien artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers enkel vereist dat een beëdigde tolk wordt ingezet, zonder onderscheid naar taalbeheersing op B2- of C1-niveau, kan het betoog van eisers niet slagen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 juli 2021.Dat volgens eisers de inzet van tolken van B2-niveau in strijd is met de vereisten van Richtlijn 2010/64/EU volgt de rechtbank evenmin. Deze richtlijn ziet namelijk op strafrechtelijke procedures en kan niet, zoals eisers hebben aangevoerd, zonder meer analoog worden toegepast op asielprocedures. Los daarvan blijkt uit de verslaglegging van het gehoor ook niet dat de kwaliteit van het gehoor onder dat niveauverschil te lijden heeft gehad. Gesteld noch gebleken is dat eiser de tolk niet goed heeft begrepen of dat hij iets naar voren had willen brengen waartoe hij door inzet van een registertolk op B2-niveau niet in staat is geweest. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij door inzet van een registertolk van B2-niveau in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
-
Heeft verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig kunnen achten?
o
Externe geloofwaardigheidsindicatoren
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet geloofwaardig is geacht dat eiser problemen heeft ondervonden met vier mannen naar aanleiding van de dood van twee collega’s. Uit Werkinstructie 2014/10blijkt dat verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling zowel interne als externe geloofwaardigheidscriteria in zijn beoordeling moet betrekken.Op pagina 7 van de WI 2014/10 staat het volgende:
“
Als hulpmiddel voor een objectieve, gestructureerde en transparante beoordeling van de geloofwaardigheid van de relevante elementen wordt gebruik gemaakt van eerdergenoemde geloofwaardigheidsindicatoren. De geloofwaardigheidsindicatoren bestaan uit interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren. Bij de interne geloofwaardigheidsindicatoren gaat het om alles wat de vreemdeling zelf heeft aangedragen. Bij de externe geloofwaardigheid gaat het om alles wat te toetsen is aan de hand van andere bronnen dan de vreemdeling zelf.”
Op pagina 8 onder het kopje 3.2.1.2 Externe geloofwaardigheidsindicatoren staat het volgende opgenomen:
“
Externe geloofwaardigheidsindicatoren zijn:
Consistentie met informatie van andere getuigen
Is er sprake van tegenstrijdigheden, ongerijmdheden, inconsistenties tussen enerzijds hetgeen de vreemdeling heeft aangedragen en anderzijds wat we van andere getuigen (meereizigers, familieleden, vrienden etc.) hebben gehoord of gezien?
[…]
De verklaringen van de vreemdeling worden vergeleken met verklaringen van anderen en objectieve bronnen.”
In het geval van eiser heeft verweerder interne geloofwaardigheidsindicatoren in de beoordeling betrokken en bekeken of eisers verklaringen voldoende gedetailleerd en specifiek zijn en of er interne consistentie is. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de tegenwerpingen en de daarvoor gegeven verklaringen van de vreemdeling, heeft gerelateerd aan relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren, namelijk de verklaringen van eiseres. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verwezen naar de volgende zin uit het bestreden besluit: “
Dat betrokkene en zijn echtgenote op sommige punten gelijkluidend zouden hebben verklaard over de reden voor hun vertrek uit Pakistan neemt niet weg dat hij ongerijmd, wisselend en inconsistent heeft verklaard over zijn gestelde problemen in Pakistan. De overeenkomsten die er zijn in de verklaringen, wegen niet op tegen de inconsistente, wisselende en ongerijmde verklaringen. Derhalve snijdt dit betoog geen hout.”Volgens de gemachtigde van verweerder blijkt hieruit dat wel degelijk de verklaringen van eiseres zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. De rechtbank is van oordeel dat uit deze passage in het bestreden besluit niet kenbaar blijkt hoe de verklaringen van eiseres zijn betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verder blijkt daar niet uit welk gewicht verweerder aan de verklaringen van eiseres heeft toegekend. Tot slot blijkt hieruit niet waarom de gelijkluidende verklaringen van eiser en eiseres niet af kunnen doen aan de door verweerder geconstateerde ongerijmdheden en inconsistente verklaringen. Dit klemt des te meer nu verweerder niet aan eisers heeft tegengeworpen dat zij onderling tegenstrijdig hebben verklaard. Verder blijkt uit de verslagen van de gehoren dat eisers zeer gedetailleerd hetzelfde hebben verklaard.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder moet dan ook een nieuw besluit nemen waarbij de externe geloofwaardigheidsindicatoren kenbaar worden betrokken. Omdat verweerder een nieuw besluit moet nemen, zal de rechtbank ook nog ingaan op andere punten die verweerder zal moeten meenemen in het nieuw te nemen besluit.
10. Verweerder heeft de gestelde problemen onder andere ongeloofwaardig gevonden omdat eiser volgens verweerder wisselend heeft verklaard over zijn werkzaamheden. Volgens verweerder blijkt uit de verklaringen van eiser dat zijn werkzaamheden vooral een administratief karakter hadden en blijkt er niet uit dat hij een supervisor was. Verweerder vindt het dan ook onaannemelijk dat eiser verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van zijn collega’s.
11. Naar het oordeel van de rechtbank doet verweerder hier aan ‘cherry picking’. In het nader gehoorheeft eiser namelijk het volgende verklaard:
“
U heeft verklaard dat u werkzaam was in het bedrijf van uw schoonvader. Kunt u mij daar meer over vertellen?
Ik was in het bedrijf als supervisor werkzaam. Het is een bouwbedrijf. Dit bedrijf heeft opdrachten van de militaire dienst voor het bouwen van huizen en flats en de mess voor het militaire personeel.
U gaf aan dat u supervisor was. Wat waren uw dagelijkse werkzaamheden?
In het begin, als ik op mijn werk ben, krijg ik een briefing over de taken welke de arbeiders moeten gaan verrichten, reparatie- of metselwerkzaamheden. En ik moest bijvoorbeeld gaan zorgen dat ze bouwmaterialen, die tekort zijn, krijgen. En dat deze geleverd worden. en ook als ik ergens materiaal moest gaan ophalen, ging ik het ophalen. En als ik rekeningen moest betalen, deed ik dat ook.
[…]
Wie was er verantwoordelijk voor de arbeiders tijdens de opdrachten?
Dat was ik. De supervisor. Omdat ze onder mijn gezag en verantwoordelijkheid vallen.”
In het aanvullend gehoorheeft eiser het volgende verklaard:
“
U stelt dat u supervisor was, maar dat blijkt niet uit de overgelegde documenten in uw visumdossier. Kunt u dat toelichten?
Het is eigenlijk zo, ik heb wel supervisor gezegd, maar het is een soort van één functie voor mij. Tijdens het visuminterview heb ik dat ook aangegeven.
U verklaarde dat de arbeiders onder uw gezag en verantwoordelijkheid vielen. Welke verantwoordelijkheden had u precies?
Mijn functie was eigenlijk of er genoeg spullen waren. Zodat de arbeiders verder konden gaan met werk. En ook om te kijken of arbeiders op tijd kwamen. En ook om te zien wat voor werk ze doen. Ik moest alles in de gaten houden om te kijken hoe het loopt.
U verklaart dat het één functie was voor u. Maar administrator of supervisor zijn naar hun aard toch twee verschillende functies?
Eigenlijk, ja misschien als u het zo ziet is het wel een verschil. Administratief en supervisor. Maar ik deed ook administratief werk. Papieren sturen aan degene die mij spullen stuurde. Geldbetalingen doen. Alle documenten in de gaten houden. Alles doen. En ook zien of er voldoende papieren waren, of alles in orde was. Dus ik deed alles, supervisor en administratief.
[…]
U verklaart in deze asielprocedure dat u supervisor bent, maar dat komt nergens terug in uw visumdossier.
Zo lees ik onder occupation: Administrative, technical, service staff (posts).
U schrijft bovendien zelf een begeleidende brief bij uw visumaanvraag: ‘That I am working with [naam bedrijf] as Administrator being their permanent and confirmed employee and providing you my salary slips.’
Op uw salarisstrook staat verder onder departement geregistreerd: document controller.
Kunt u dat uitleggen?
Ik was naast het doen van papierwerk ook supervisor. Ik keek of ze het werk hadden afgemaakt of niet. Dus ik was eigenlijk bezig voor allebei de dingen.
Het was niet dat ik elke dag administratief werk had. Dus dat was de reden dat ik op de bouwlocatie was. Stel dat ik een papier moest overhandigen, dan wist ik dat een dag van te voren. Of ik een betaling moest doen, contant geld moest geven, alles wist ik vaak een dag van te voren. Maar het was niet heel veel administratief werk.”
12. Volgens verweerder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij een administratief medewerker was en geen supervisor. Verweerder wijst hierbij vooral op de documenten die zijn overgelegd in de visumprocedure. Verder wijst verweerder naar de verklaringen van eiser waaruit administratieve werkzaamheden zouden blijken. Verweerder gaat er echter aan voorbij dat eiser ook heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de arbeiders en dat hij onder andere te horen kreeg welke werkzaamheden moesten worden verricht en dat hij in de gaten moest houden of ze op tijd waren. Dat zijn wel degelijk taken die een supervisor uitvoert. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen supervisor zou zijn en alleen maar administratief medewerker. De stelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat eiser niet zelf aanwezig was bij het ongeluk en dat het daarom ongerijmd is dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor het ongeluk, staat niet in het bestreden besluit. Ook is hier niet over doorgevraagd in de gehoren. Als verweerder dit ongerijmd vindt, dan had verweerder hier over moeten doorvragen.
13. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat verweerder het relaas van eiser ongeloofwaardig vindt omdat niet wordt geloofd dat eiser verantwoordelijk wordt gehouden voor het ongeluk. Dit wordt weer niet geloofd omdat eiser geen supervisor zou zijn. Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen supervisor zou zijn, kunnen ook de gevolgtrekkingen hieruit op dit moment geen stand houden. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit ook hier op in moeten gaan.
14. Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij inconsistent en ongerijmd heeft verklaard over de aangifte van het incident van 10 augustus 2019. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat niet zonder meer kan doen. Zo werpt verweerder eiser tegen dat hij heeft verklaard dat het incident om 12.30 uur zou hebben plaatsgevonden, terwijl uit de vertaling van de aangifte zou blijken dat het om 14.30 uur was. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te zeggen dat eiser hier inconsistent over heeft verklaard. Vooral in het licht van de zeer gedetailleerde verklaringen van zowel eiser als eiseres over het incident. Verder blijkt uit de aangifte dat wat daarin staat grotendeels overeenkomt met de verklaring van eiser. Alleen het tijdstip verschilt. Verder werpt verweerder tegen dat het onduidelijk is welk kind of welke kinderen de mannen mee zouden willen nemen. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat de mannen in eerste instantie zijn beide kinderen vast hadden, maar dat de man die zijn zoon vasthield, losliet om op eiser te schieten. Over hun dochter hebben eisers verder consistent verklaard dat de gewapende mannen hebben geprobeerd om haar mee te sleuren, maar dat buurtbewoners haar bevrijd hebben. De rechtbank ziet hierin geen wisselende verklaringen.
15. Verder heeft verweerder eiser tegengeworpen dat eiser, na het incident van augustus 2019 pas in januari 2020 is verhuisd. Volgens verweerder is dit ongerijmd. Eiser heeft hierover verklaard dat zij al in augustus 2019 waren begonnen om een ander huis te zoeken, maar dat het niet zo makkelijk is om een huurhuis te krijgen. Ook moest eiser bekijken of het veilig was.De rechtbank stelt vast dat verweerder hier niet op is ingegaan in de besluitvorming. Daarbij komt de rechtbank de reden waarom eiser heeft gewacht met verhuizen niet heel ongerijmd voor. Ook hier dient verweerder dus aandacht aan te besteden in het nieuw te nemen besluit.
16. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen ambtshalve toets heeft uitgevoerd op grond van artikel 3.6a danwel 3.6ba van het Vb 2000.Eisers hebben aangevoerd dat hun dochtertje in Nederland is overleden en begraven.
17. In het verweerschrift is verweerder hier op ingegaan. Verweerder heeft opgemerkt dat eisers deze omstandigheid pas in beroep naar voren hebben gebracht, terwijl het overlijden al tijdens de besluitvorming heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder kan er daarom geen sprake zijn van een motiveringsgebrek. Volgens verweerder is het overlijden en begraven van een gezinslid in Nederland onvoldoende om tot vergunningverlening over te gaan. Verweerder heeft hierbij gewezen op de mogelijkheid om een visum kort verblijf aan te vragen om op die manier het graf te bezoeken. Ook kunnen eisers op een andere manier invulling geven aan hun rouw- en verwerkingsproces aldus verweerder.
18. De rechtbank stelt vast dat tijdens het aanvullend gehoor van eiser op 13 september 2021 de overlijdensakte van het jongste dochtertje van eisers is overgelegd. Verder staat in het verslag van het aanvullend gehoor opgenomen dat eiser heeft verteld dat zijn dochtertje enkele uren na haar geboorte is overleden, dat zij begraven ligt in Almere en dat eisers haar graf maandelijks bezoeken.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om ambtshalve te toetsen of eisers in aanmerking komen voor vergunningverlening. Verweerder was al sinds het aanvullend gehoor op de hoogte van het overlijden van de jongste dochter van eisers. Door niet ambtshalve hieraan te toetsen, heeft verweerder het besluit onzorgvuldig voorbereid. Er is dus sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder dit gebrek onvoldoende heeft hersteld met het verweerschrift en zijn toelichting op zitting, omdat verweerder onvoldoende is ingegaan op de omstandigheden die eisers hebben aangevoerd. De dood van een (ongeboren) kind is heel zwaar. Verder is het maar de vraag of verwacht kan worden dat de ouders, vanuit Pakistan, regelmatig een visum kort verblijf aanvragen en ook krijgen om het graf in Nederland te bezoeken. Bij de te maken belangenafweging dient verweerder dit in ieder geval mee te wegen.
20. De aanvragen zijn ten onrechte afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder zelf een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet maken, met wat in deze uitspraak is overwogen. Ook moet verweerder ambtshalve toetsen of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6a of 3.6ba van het Vb 2000. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, omdat de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan, de beroepen gelijktijdig zijn ingediend en het gezinsleden betreft. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.