ECLI:NL:RBDHA:2022:14958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21_3607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor stookkosten wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijzondere bijstand voor stookkosten had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat deze aanvraag had afgewezen. De aanvraag was ingediend op 20 november 2020, terwijl de kosten al meer dan drie maanden eerder waren gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien de wettelijke termijn voor het indienen van een aanvraag voor bijzondere bijstand drie maanden na de factuurdatum bedraagt. Eiseres voerde aan dat de aanvraag slechts drie dagen te laat was en dat het begrip 'opkomen' onduidelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij eiseres lag.

De rechtbank overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de late indiening rechtvaardigden. Eiseres had niet aangetoond dat zij niet in staat was om de aanvraag binnen de gestelde termijn in te dienen. De rechtbank concludeerde dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid op consistente wijze had toegepast en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tibben).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor stookkosten afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn -met bericht- niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 november 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor stookkosten/servicekosten. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, op de grond dat de kosten meer dan 3 maanden geleden voor de aanvraag zijn gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. De wettelijke regel is dat de aanvraag moet worden ingediend zodra de kosten zich voordoen of opkomen. Verweerder hanteert buitenwettelijk begunstigend beleid dat tot 3 maanden na de datum van een factuur bijstand kan worden aangevraagd. Verweerder heeft vastgesteld dat de jaarrekening van Vestia waar eiseres bijzondere bijstand voor heeft aangevraagd is gedateerd op 17 augustus 2020 en dat eiseres pas op 20 november 2020, dus meer dan 3 maanden na de datum van de factuur, bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de aanvraag vanwege bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van 3 maanden kon indienen.
3. Eiseres voert aan dat kosten binnen 3 maanden nadat ze opkomen geclaimd moeten worden, maar dat het begrip ‘opkomen’ onduidelijk is. De aanvraag is slechts 3 dagen te laat ingediend. Verweerder had met enige goede wil de aanvraag om bijzondere bijstand best kunnen beoordelen. Eiseres stelt dat de menselijke maat moet worden toegepast.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] vloeit uit artikel 44, eerste lid, van de WWB, welke rechtspraak haar gelding heeft behouden na de inwerkingtreding van de artikelen 43 en 44 van de Participatiewet, voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit het dossier blijkt dat de reden waarom eiseres ruim 3 maanden na de factuurdatum de aanvraag heeft ingediend, is gelegen in het feit dat zij niet wist dat zij voor de gemaakte stookkosten bijzondere bijstand kon aanvragen. Dit is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om zich hierover te laten informeren. Bovendien had eiseres een inkomensregisseur/klantmanager en eiseres had bij hem of haar hierover tijdig navraag kunnen doen.
4.4.
Voor aanvragen van bijzondere bijstand voert verweerder een buitenwettelijk begunstigend beleid, inhoudende dat de aanvraag moet worden ingediend binnen drie maanden na de factuurdatum. Volgens vaste rechtspraak [2] betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard en dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Er wordt geen oordeel gegeven over de vraag of het buitenwettelijk begunstigend beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of dat het beleid (kennelijk) onredelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan van dat beleid moet worden afweken.
4.5.
Onbetwist is dat de aanvraag voor bijzondere bijstand buiten de termijn van drie maanden na de factuurdatum van Vestia is ingediend door eiseres. De stelling van eiseres dat het begrip ‘opkomen’ onduidelijk is, kan niet slagen alleen al vanwege het feit dat op grond van het beleid de factuurdatum bepalend is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast door de aanvraag af te wijzen. Dat de aanvraag slechts 3 dagen te laat is ingediend, maakt niet dat verweerder anders had moeten beslissen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de gehele periode van 3 maanden niet in staat was om de aanvraag in te dienen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:915
2.bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:100