4.3Om te bepalen of alle kenbare belangen door verweerder betrokken zijn bij de voorbereiding van het bestreden besluit vormt de hoorplicht een cruciaal onderdeel van de bezwaarfase. In recente rechtspraak heeft de hoogste bestuursrechterbeoordeeld of de manier waarop verweerder de hoorplicht in bezwaar toepast in vreemdelingenzaken in overeenstemming is met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de hoogste bestuursrechter is die werkwijze daarmee in algemene zin in overeenstemming. In deze beoordeling wordt ook de toepasselijke Werkinstructie (WI)betrokken, waarin is uiteengezet hoe verweerder de hoorplicht toepast. Uit de WI volgt dat de belanghebbende ‘in de regel’ wordt gehoord, dat de uitzonderingsgronden op de hoorplicht terughoudend moeten worden toegepast en dat verweerder in een twijfelgeval er goed aan doet om te horen. Ook ligt horen volgens de WI in de rede als er beslissingsruimte is, de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en sprake is van een besluit waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt en zaken waarin het verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, zoals bij het intrekken van een verleende vergunning en bij het afwijzen van een aanvraag om een vergunning te verlengen. Ook in de situatie dat het feitencomplex compleet is en dat het voor verweerder duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan niet zonder meer worden afgezien van horen in bezwaar. Ook in zo’n geval kan een hoorzitting het in de WI genoemde doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak kan geven, en bijvoorbeeld een toelichting kan geven op de mee te wegen belangen. Naar het oordeel van de hoogste bestuursrechter zal verweerder in situaties als deze de vreemdeling dan ook vaker moeten horen en terughoudender moeten omgaan met de uitzonderingen op de hoorplicht. De vraag of verweerder van een hoorzitting af kan zien dient beoordeeld te worden naar de concrete omstandigheden van het geval.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft met zijn twee dochters. Partijen twisten in beroep over de vraag of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Ook twisten partijen over de vraag of verweerder een hoorzitting met eiser had moeten houden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat hij in de bezwaarfase had moeten worden gehoord. Daarbij is van belang dat sprake is van een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM. Bij een dergelijke aanvraag komt veel belang toe aan de concrete omstandigheden van het geval en is verweerder verplicht een individuele belangenafweging te maken, zodat het uitgangspunt dat eiser gehoord moet worden eens te meer geldt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval ten onrechte zonder eiser te horen op het standpunt gesteld dat alle noodzakelijke informatie voorhanden was om de vereiste belangenafweging te kunnen maken. Zo heeft eiser ter zitting nader toegelicht dat hij – anders dan waarvan verweerder is uitgegaan – wel degelijk contact heeft met zijn beide dochters en dat zij recent bij hem hebben verbleven. Daarnaast heeft hij gemotiveerd toegelicht dat hij pogingen onderneemt om een omgangsregeling met zijn jongste dochter te treffen. Tijdens een hoorzitting had verweerder eiser hierover nader kunnen bevragen, zodat eiser informatie had kunnen geven over de wijze waarop hij invulling geeft aan het familieleven met zijn dochter(s) en welke rol hij heeft bij hun opvoeding en verzorging. Naar het oordeel van de rechtbank resteren hierover thans nog onduidelijkheden. Gegeven die onduidelijkheden is geen sprake van een situatie waarin het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond kon worden verklaard. Daarnaast is van belang dat eiser in bezwaar expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht geschonden en reeds hierom is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten en zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank draagt verweerder op om eiser alsnog te horen op zijn bezwaar en vervolgens opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beslissen.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er zodoende niet langer sprake is van de vereiste connexiteit.
9. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een wegingsfactor 1). Aangezien de voorlopige voorziening buiten zitting is afgedaan, worden de proceskosten voor deze procedure vastgesteld op €759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift voor een voorlopige voorziening, wegingsfactor 1). Voor vergoeding van griffierechten bestaat geen aanleiding, omdat eiser hiervoor vrijstelling heeft gekregen.