ECLI:NL:RBDHA:2022:14948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17715 en NL22.17716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder Dublinverordening met betrekking tot LHBTI-asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser met Gambiaanse nationaliteit, die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan, conform de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten bij overdracht naar Italië. Eiser voerde aan dat de opvang voor LHBTI-asielzoekers in Italië niet voldoet aan de noodzakelijke vereisten en dat hij in gevaar zou komen bij terugkeer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten zijn asielaanvraag niet in overeenstemming met hun internationale verplichtingen zullen behandelen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het gebruik van een registertolk en de geldigheid van het claimakkoord verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17715 (beroep) en NL22.17716 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren [geboortedag] 1997.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [2] .
Waarom is eiser het niet eens met het besluit?
4. Eiser voert in beroep aan dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldig gehoor, nu geen gebruik is gemaakt van een registertolk niveau 1. Dit is volgens eiser in strijd met de wet. Ten tweede is ook het (fictieve) claimakkoord nietig, vanwege de slechte leesbaarheid van het claimverzoek en het langdurige verblijf van eiser in Nederland. Verweerder is daarnaast ten onrechte van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgegaan. Overdracht naar Italië is ten eerste niet opportuun, want uit overgelegde berichten blijkt dat Nederland asielzoekers uit Italië overneemt. Daarnaast voldoet de opvang voor LHBT-asielzoekers in Italië niet aan de noodzakelijke vereisten en zal overdracht leiden tot schenden van verbod op onmenselijke behandeling van artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser doet tenslotte ook een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil tussen partijen is dat verweerder tijdens het aanmeldgehoor Dublin gebruik heeft gemaakt van een register tolk niveau 2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat hij de bij het gehoor aanwezige tolk ten onrechte als niet-registertolk heeft aangemerkt. De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de wet minimaal registertolk niveau 1 vereist, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat uit de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) niet kan worden afgeleid dat minimaal register tolk niveau 1 is vereist voor een aanmeldgehoor, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat er op moment van het gehoor helemaal geen registertolken niveau 1 in het register vermeld stonden. Er is geen reden aan de juistheid van die toelichting te twijfelen. Verweerder heeft eiser aldus toch een beëdigde tolk van het hoogst mogelijke niveau aangeboden. Bovendien heeft eiser aan het begin en het einde van het gehoor verklaard dat hij de tolk goed verstond en dat hij geen op- of aanmerkingen heeft. Verder komt ook uit de zienswijze en de beroepsgronden niet naar voren dat eiser in zijn belangen is geschaad, doordat niet van een registertolk niveau 1 gebruik is gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het betoog van eiser dat het fictief claimakkoord nietig is, omdat het claimverzoek onleesbaar is en vanwege het feit dat eiser al sinds 2019 in Nederland blijft wordt daarnaast niet gevolgd. Ten eerste is op grond van vaste rechtspraak een fictief claimakkoord gelijkwaardig aan een expliciet claimakkoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het claimverzoek onduidelijk was voor de Italiaanse autoriteiten. Voor zover dit wel het geval zou zijn, is het aan de Italiaanse autoriteiten om dit kenbaar te maken, wat niet is gebeurd. Verder valt niet in te zien waarom het onrechtmatige verblijf van eiser in Nederland sinds 2019 afbreuk zou doen aan de rechtsgeldigheid van een fictief claimakkoord.
7. Op grond van bestendige rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [5] mag eiser er tot op heden nog steeds vanuit gaan dat de Italiaanse autoriteiten zijn asielaanvraag in overeenstemming met hun internationale verdragsverplichtingen in behandeling zullen nemen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico zal lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [6] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Uit de door eiser overgelegde stukken kan niet overtuigend worden afgeleid dat de asielopvang voor LHBTI-ers in Italië niet voldoet aan de noodzakelijke vereisten. Hoewel gesproken wordt over problemen met opvang van LHBTI-asielzoekers, worden hun aanvragen wel degelijk in behandeling genomen en leiden ook mogelijk tot inwilliging. Indien eiser na overdracht aan Italië toch problemen ondervindt bij de opvangvoorzieningen, dan geldt daarbij dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich wendt tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen. Het betoog van eiser dat overdracht aan Italië niet opportuun is, gelet op het overlegde nieuwsbericht van 29 augustus 2022 [7] , doet bij de beoordeling van schending van artikel 3 EVRM en de verantwoordelijkheid van Italië onder de Dublinverordening in dit geval niet ter zake.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft in de persoonlijke situatie van eiser namelijk geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De enkele omstandigheid dat eiser stelt homoseksueel te zijn, maakt niet dat overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. In het bestreden besluit heeft verweerder dit voldoende gemotiveerd en de rechtbank wijst in dit verband ook op hetgeen hiervoor onder punt 7 is overwogen.
Wat is de conclusie?
9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Dit is de uitspraak van mr. M.P. Verloop, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie onder andere de recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788), en van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324).
6.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
7.Zie het nieuwsbericht via de link: