ECLI:NL:RBDHA:2022:1489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnrelatie en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als familielid van een burger van de Unie, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht nader onderzoek had ingesteld naar de relatie tussen eiser en zijn Griekse echtgenote, omdat er meerdere indicatoren waren die een gegrond vermoeden van misbruik opleverden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser en zijn echtgenote tijdens het gehoor tegenstrijdig waren en dat dit de conclusie van een schijnhuwelijk ondersteunde. Eiser had eerder een terugkeerbesluit gekregen en was illegaal in Nederland, wat ook als relevante indicatoren werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod dat aan eiser was opgelegd niet buitenproportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had niet voldaan aan zijn vertrekplicht en de rechtbank vond dat de hoorplicht niet was geschonden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Turkije, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van justitie en veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
De zaak stond op 25 januari 2022 op zitting. Partijen hebben aangegeven niet ter zitting te verschijnen en de rechtbank gevraagd op de stukken af te doen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wenst verblijf bij zijn Griekse echtgenote (referente, mevrouw [referente] ) in Nederland. Eiser meent in aanmerking te komen voor een verblijfsdocument als familielid van een burger van de Unie.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat naar zijn oordeel, eiser met referente en schijnhuwelijk is aangegaan. Aangezien verweerder een vermoeden van misbruik heeft ten aanzien van eiser, heeft verweerder nader onderzoek gedaan naar het huwelijk door middel van een hoorzitting op basis van meerdere indicatoren. Verweerder concludeert dat de verklaringen van referente en eiser tijdens het gehoor op essentiële punten tegenstrijdig zijn. Hieruit volgt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Het gevolg is dat eiser verplicht is om Nederland en de Europese Unie te verlaten, omdat hij op 26 april 2018 een terugkeerbesluit heeft gekregen. Er is hem ook een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser bestrijdt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte nader onderzoek gedaan naar het huwelijk, omdat er geen gegrond vermoeden van misbruik is. Verweerder heeft de indicatoren te ruim geformuleerd en niet duidelijk onderbouwd, zodat het onderzoek in feite neerkomt op een systematische controle. In tegenstelling tot verweerder ontkent eiser dat een aantal verklaringen tegenstrijdig zijn, maar voortkomen uit het feit dat het nader onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. [2] Verder betoogt eiser dat zijn handelen niet als frauduleus aangemerkt kan worden. Nu geen sprake is van een schijnhuwelijk kan aan eiser ook geen inreisverbod opgelegd worden. Bovendien is het inreisverbod buitenproportioneel. Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nader onderzoek
4.1.
In geschil is allereerst of verweerder nader onderzoek mocht instellen naar het huwelijk van eiser en referente. Uit artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) volgt dat lidstaten effectieve en noodzakelijke maatregelen mogen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van misbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb 2000. [3] Uit COM(2009) 313 (de Richtsnoeren) volgt dat een lidstaat, in individuele gevallen een onderzoek mag instellen wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat, waarbij zij zich baseren op eerdere analyses en ervaringen waaruit is gebleken dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen. Deze indicatieve criteria zijn opgenomen onder paragraaf 4.2. van de Richtsnoeren. Het is aan verweerder om aan te tonen dat er gegronde redenen zijn voor nader onderzoek en dat sprake is van een schijnhuwelijk. [4]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de indicatoren een gegrond vermoeden van misbruik opleveren. Dit betekent dat verweerder nader onderzoek heeft kunnen doen naar het huwelijk van eiser en referente. Ten eerste heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser al sinds 2014 illegaal in Nederland verblijft en meerdere pogingen heeft gedaan om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Verweerder heeft beide punten als relevante indicatoren mogen beschouwen, omdat uit ervaring blijkt dat dit vaker voorkomt bij een schijnhuwelijk. Uit de overhandigde stukken volgt dat de relatie met referente is begonnen nadat aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd. Aangezien een dergelijke situatie is opgenomen onder paragraaf 4.2 van de Richtsnoeren, heeft verweerder dit relevant mogen achten. Verder is het relevant dat eiser kort na de ongegrondverklaring van de vorige procedure heeft vermeld dat hij ging trouwen. Op 22 mei 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en hij heeft op 6 augustus 2019 aangegeven dat hij ging trouwen. Bovendien heeft eiser op 19 augustus 2019 het huidige verblijfsdocument aangevraagd. Dit is een dermate korte termijn dat verweerder dit van belang heeft mogen achten. De overhandigde relatieverklaring van eiser komt niet overeen met de gegevens in de BRP. [5] Alhoewel eiser verklaarde dat hij sinds 20 juli 2019 samenwoonde met referente, zijn ze pas op 3 september 2019 allebei op hetzelfde adres ingeschreven. Gelet op het feit dat de verklaring van eiser niet overeenkomt met de gegevens, heeft verweerder dit ook als indicator kunnen aanmerken. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat een ander persoon met de Turkse nationaliteit op hetzelfde adres is ingeschreven. Uit eerdere analyses is gebleken dat het vaak voorkomt dat wanneer sprake is van een schijnhuwelijk, de burger van de Unie en een derdelander samenwonen op hetzelfde adres met andere landgenoten. [6]
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in dit geval meerdere individuele indicatoren heeft vastgesteld en toegepast. Nu het een combinatie van indicatoren op de persoon van de vreemdeling toegespitste omstandigheden betreft, is geen sprake van een systematische controle. [7] Dit betekent dat, in tegenstelling tot het standpunt van eiser, verweerder niet in strijd met het non-discriminatiebeginsel heeft gehandeld en dat de indicatoren niet voortkomen uit stereotypering. Gelet op het feit dat de indicatoren in samenhang beoordeeld moeten worden, heeft verweerder ook de verschillende nationaliteiten, talen, cultuur en religie mogen betrekken. De stelling dat eiser en referente het verschil in cultuur en religie niet relevant vinden, leidt niet tot een ander oordeel. Verder heeft verweerder terecht benadrukt dat het aanmerken van deze factoren nog niet een oordeel geeft over de aard van het huwelijk tussen eiser en referente, maar alleen dat aanleiding bestaat deze nader te onderzoeken.
4.4.
Gelet op het voorgaande, kon naar het oordeel van de rechtbank een nader onderzoek in de vorm van een gehoor plaatsvinden omdat sprake is van meerdere indicatoren die leiden tot een gegrond vermoeden van misbruik.
Schijnrelatie
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser en referente tijdens het gehoor in het kader van nader onderzoek tegenstrijdige en uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd. Zo hebben eiser en referent een tegenstrijdige verklaring afgelegd over wanneer ze elkaar hebben ontmoet. Volgens eiser heeft hij referente voor het eerst aangesproken op 15 april 2019. Bij het loket heeft eiser echter verklaard dat hij al sinds 25 december 2018 een relatie met referente heeft. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser en referente geen eenduidige verklaring hebben gegeven over hoe de eerste ontmoeting is verlopen en waarom referente eerder weg moest gaan. De stelling van eiser dat deze verklaring enkel verschillende aspecten van de eerste ontmoeting aankaart wordt niet gevolgd.
Daarnaast hebben eiser en referente een tegenstrijdige verklaring afgelegd over de duur van het illegale verblijf van eiser in Nederland. Referente heeft verklaard dat eiser ongeveer tweeënhalf of drie jaar illegaal in Nederland verblijft, terwijl eiser aangeeft dat hij al zeven jaar in Nederland is zonder een verblijfsvergunning. Eiser betoogt dat dit niet tegenstrijdig is, maar een onwetendheid is aan de kant van referente. Verder willen ze zich richten op de toekomst. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat van partners verwacht mag worden dat ze dit soort informatie met elkaar delen.
Ook met betrekking tot de verdere ontmoetingen zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Terwijl eiser stelt dat hij referente dagelijks heeft gezien, verklaarde referente dat ze elkaar drie of vier keer per week hebben gezien. Verder heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser en referente een tegenstrijdige verklaring hebben afgelegd over het moment van samenwonen. Volgens eiser zijn ze gaan samenwonen tussen 10 en 15 juli 2019, terwijl referente stelt dat dit pas in augustus of september 2019 was. Dat referente, eenmaal geconfronteerd met de verklaring van eiser, stelt dat dit ook eind juli 2019 had kunnen zijn wordt niet gevolgd.
De rechtbank overweegt dat de voornoemde gebeurtenissen belangrijke gebeurtenissen in een mensenleven zijn waarvan mag worden verwacht dat er eenduidig over wordt verklaard. Tot slot heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser en referente beiden een andere verklaring hebben afgelegd over haar werk. Terwijl eiser stelt dat referente in eind april 2019 in een beautysalon werkzaam was, heeft referente verklaard dat ze bij Poco Loco in dienst was en een nagelstudio.
Eiser betoogt dat de tegenstrijdige verklaringen voortkomen uit het feit dat het gehoor niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens eiser was de duur van het gehoor te lang en de ervaring te spannend. Dit volgt de rechtbank niet. Uit de verslaglegging van het gehoor volgt dat eiser en referente hebben aangegeven in staat te zijn de vragen te beantwoorden en dat er pauzes zijn gehouden. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het aan referente of eiser is om te melden dat ze niet meer in staat zijn om een heldere verklaring af te leggen. Nu dat niet is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. [8]
5.2.
Op grond van de tegenstrijdige verklaringen en de genoemde indicatoren, heeft verweerder het huwelijk van eiser en referente niet ten onrechte als schijnhuwelijk aangemerkt. De additionele bewijsstukken overhandigd door eiser in bezwaar leiden ook niet tot het oordeel dat geen sprake is van een schijnhuwelijk. Geen van de stukken geven inzicht in de invulling van het huwelijk.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van eiser ook als frauduleus aangemerkt kan worden. [9] Het staat vast dat verweerder gegronde reden had om nader onderzoek te doen en dat sprake is van een schijnhuwelijk. Dit betekent dat eiser bewust een huwelijk is aangegaan met het enig doel het in de Richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. [10] Het beroep op het arrest Altun van het HvJ EU [11] slaagt niet. Het staat vast dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland en bewust een misleidend beeld heeft geschetst over zijn huwelijk.
Inreisverbod
6. Nu eiser niet heeft voldaan aan zijn eerdere vertrekplicht was verweerder gehouden om hem een inreisverbod op te leggen. [12] Op grond van artikel 6.5a, van het Vb en paragraaf A4/2.3, van de Vc 2000 kan verweerder afzien van het opleggen van een inreisverbod als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het inreisverbod buitenproportioneel is, omdat hij referente en zijn familie in Nederland niet kan bezoeken. De rechtbank wijst er hierbij op dat verweerder heeft mogen concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Ook heeft hij niet onderbouwd dat zijn familie hem niet kan opzoeken in zijn land van herkomst. Dat eiser een zus, twee neefjes en een nichtje in Nederland heeft is verder onvoldoende. Het feit dat hij zijn onderneming niet kan uitoefenen vanuit het buitenland leidt niet tot een ander oordeel, nu hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [13] Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie artikel 3:2, van de Awb.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 28 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0615, r.o. 2.4.3.
5.Basisregistratie Personen.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, 30 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14317, r.o. 5.1.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling, 11 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3081, r.o. 1.1.
8.Zie artikel 3:2 van de Awb.
9.Zie artikel 35, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.25, van het Vb.
10.Zie artikel 28, van de Verblijfsrichtlijn.
11.Zie het arrest Altun van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 februari 2018, ECLI:EU:C:2018:63.
12.Zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, artikel 6.5a, van het Vb en paragraaf A4/2.3, van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
13.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.