ECLI:NL:RBDHA:2022:1489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnrelatie en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als familielid van een burger van de Unie, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht nader onderzoek had ingesteld naar de relatie tussen eiser en zijn Griekse echtgenote, omdat er meerdere indicatoren waren die een gegrond vermoeden van misbruik opleverden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser en zijn echtgenote tijdens het gehoor tegenstrijdig waren en dat dit de conclusie van een schijnhuwelijk ondersteunde. Eiser had eerder een terugkeerbesluit gekregen en was illegaal in Nederland, wat ook als relevante indicatoren werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod dat aan eiser was opgelegd niet buitenproportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had niet voldaan aan zijn vertrekplicht en de rechtbank vond dat de hoorplicht niet was geschonden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.