ECLI:NL:RBDHA:2018:14317
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnhuwelijk en de beoordeling van indicatoren door de staatssecretaris
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse onderdaan, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn huwelijk met een Hongaarse vrouw, maar deze aanvraag werd afgewezen op de grond dat het huwelijk als een schijnhuwelijk werd beschouwd. De staatssecretaris baseerde deze afwijzing op verschillende indicatoren die volgens hem duidden op misbruik van het huwelijksrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende aanwijzingen waren voor het vermoeden van een schijnhuwelijk. Dit werd onderbouwd door eerdere ervaringen en analyses die aantoonden dat er een toename was van aanvragen van derdelanders die bij EU-burgers wilden verblijven, waarbij vaak sprake was van schijnhuwelijken. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen, waaronder zijn stelling dat hij rechtmatig verblijf had en dat er overeenkomsten waren tussen hem en zijn referente, maar oordeelde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om het huwelijk als schijnhuwelijk aan te merken.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.