In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die een sportschool exploiteert, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de onroerende-zaakbelasting (OZB) die haar was opgelegd voor het jaar 2021, met als argument dat zij door de coronamaatregelen tijdelijk gesloten was en het pand niet bruikbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het pand niet in geschil was en dat eiseres op de waardepeildatum als gebruiker van het pand werd aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de e-mail van eiseres, waarin zij bezwaar maakte, als tijdig bezwaar kon worden aangemerkt. Echter, de rechtbank concludeerde dat de aanslag OZB terecht was opgelegd, omdat eiseres gedurende de coronamaatregelen nog steeds toegang had tot het pand en het kon gebruiken, zij het in beperkte mate. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de aanslag niet verschuldigd was, en oordeelde dat de heffingsambtenaar op juiste gronden de aanslag had opgelegd. De subsidiaire stelling van eiseres dat er een lagere aanslag zou moeten worden vastgesteld voor de periode waarin de sportschool wel open was, werd eveneens verworpen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.