In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 26 november 2021 ingediend, en volgens de wet had verweerder uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 1 juni 2022 in gebreke gesteld, maar pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder de beslistermijn heeft overschreden.
De rechtbank heeft verweerder een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag, te rekenen vanaf de dag van verzending van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 september 2022. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de tijdelijke wet die het opleggen van een dwangsom in asielzaken beperkt, niet van toepassing is in deze situatie. De rechtbank heeft de uitspraak vernietigd die gelijk te stellen is met het niet tijdig nemen van een besluit en heeft verweerder opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.