ECLI:NL:RBDHA:2022:14729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
NL22.23531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot nader onderzoek naar de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 december 2022, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. Eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag niet in behandeling is genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije, vooral gezien de meldingen van pushbacks in Bulgarije. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die aangeven dat de situatie in Bulgarije niet veilig is voor Dublinclaimanten en dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de naleving van internationale verplichtingen door Bulgarije. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie van Dublinclaimanten in acht moet worden genomen. Tevens worden de proceskosten van eiser en verzoeker vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23531 (beroep)
NL22.23532 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna; eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 4 december 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 6 december 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1967 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] een andere lidstaat hiervoor verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
De gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgegaan. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2022 [3] en 10 oktober 2022 [4] , de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2022 [5] en 30 augustus 2022 [6] , de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 september 2022 [7] en de uitspraak van de Afdeling [8] van 7 oktober 2022 [9] . Uit deze uitspraken volgt dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden en dat deze fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije ook relevant is voor Dublinclaimanten. Daarom zijn er volgens eiser concrete aanknopingspunten dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Bulgarije aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. In de uitspraken is verweerder opgedragen om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest [10] of artikel 3 van het EVRM [11] .
De beoordeling door de rechtbank
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom.
4.1.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije in het kader van de Dublinprocedure. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. [12] De rechtbank concludeerde dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten en dat, gelet op de aard, omvang en duur van deze systeemfout, het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling dient te komen. [13] Dit oordeel sluit aan bij de uitspraken van andere zittingsplaatsen waarnaar eiser in zijn beroepschrift heeft verwezen. De rechtbank is onder verwijzing naar deze uitspraken van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met een algemene verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel maar gehouden is nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije voordat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Bulgarije.
4.2.
Voor zover verweerder in het verweerschrift heeft verwezen naar het hoger beroepschrift in het hoger beroep dat is ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 oktober 2022 [14] , is de rechtbank van oordeel dat dit geen nieuwe informatie bevat ten opzichte van de informatie die reeds door de rechtbank is beoordeeld. De informatie in het hoger beroepschrift schetst geen ander beeld van de situatie in Bulgarije. Dat verweerder blijkens het hoger beroepschrift op basis van deze informatie tot een andere conclusie komt dan de rechtbank, vormt geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Voor zover verweerder in het hoger beroepschrift stelt dat uit de beschikbare informatie niet direct blijkt dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks of andere systeemfouten, oordeelt de rechtbank dat dit niet afdoet aan de conclusie van de rechtbank in de uitspraak van 30 augustus 2022 dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling dient te komen. Juist omdat uit deze informatie ontbreekt maar anderzijds wel is gebleken dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure in de vorm van (in)directe pushbacks, is het volgens de rechtbank aan verweerder om hier nader onderzoek naar te doen. Uit het hoger beroepschrift, noch uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder inmiddels nader onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije.
4.3.
Verweerder wijst er wel terecht op dat de Afdelingsuitspraak van 7 oktober 2022 waarnaar eiser in zijn beroepschrift verwijst geen inhoudelijk oordeel bevat over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank ziet in het feit dat de Afdeling zich nog niet inhoudelijk heeft uitgesproken over deze kwestie geen reden om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor weergegeven.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting op de uitspraak van de Afdeling op het door verweerder ingestelde hoger beroep. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het vooralsnog aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Nu in de hoofdzaak is beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
8. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.NL22.19779 en NL22.19780.
4.NL22.18504.
5.NL22.15503.
6.NL22.14932.
7.NL22.11233.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.ECLI:NL:RBDHA:2022:8348, rechtsoverweging 3.3.
13.ECLI:NL:RBDHA:2022:8348, rechtsoverweging 3.2.
14.NL22.18504.