ECLI:NL:RBDHA:2022:14710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 20 juli 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de maatregel, onder andere vanwege de wijze van ondertekening van de documenten en het ontbreken van zicht op uitzetting naar Marokko. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de ondertekening van de documenten, hoewel opmerkelijk, niet leidde tot de conclusie dat de maatregel niet rechtsgeldig was. Eiser had ook geen voldoende onderbouwde argumenten om aan te tonen dat er geen zicht op uitzetting was, aangezien verweerder had aangegeven de mogelijkheden voor uitzetting te onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier E. Mulder, en is openbaar gemaakt op 4 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14184
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. In overleg met partijen is bepaald de zitting zonder tolk door te laten gaan.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1970.
Ondertekening en uitreiking
2. Eiser stelt dat bij het omzetten van de maatregel van bewaring en het opleggen van de nieuwe maatregel van bewaring lukraak is ondertekend.
Het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de nieuwe maatregel van bewaring is ondertekend op 20 juli 2022 om 13.58 uur, terwijl het gehoor begon om 13.05 uur. De opheffing van de vorige maatregel van bewaring is op 20 juli 2022 om 13.54 uur ondertekend. De maatregel van bewaring die op 20 juli 2022 is opgelegd, is om 13.50 uur ondertekend, terwijl er staat dat deze op 20 juli 2022 om 13.55 uur is opgelegd aan eiser. Door het lukraak ondertekenen van al deze documenten kan niet uit worden gegaan van de
chronologie van de opheffing en de oplegging van de maatregel van bewaring. Dat is reden om de maatregel van bewaring op te heffen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juli 2018.1
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat dat een rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. De maatregel van bewaring treedt pas in werking als deze is uitgereikt.2 In het geval van eiser is de huidige maatregel van bewaring op 20 juli 2022 om 13.50 uur gedagtekend en ondertekend en daarmee tot stand gekomen. De opheffing van de vorige maatregel van bewaring is om 13.54 uur ondertekend. Vervolgens is de huidige maatregel van bewaring direct aansluitend om 13.55 uur uitgereikt en daarmee in werking getreden. Dit betekent dat de vorige maatregel van bewaring is opgeheven voordat de huidige maatregel van bewaring in werking is getreden. Daarnaast is het proces-verbaal van het gehoor voor de omzetting van de maatregel van bewaring ondertekend om 13.58 uur, maar is dit gehoor al begonnen om 13.05 uur. Het is dus niet zo dat het gehoor pas heeft plaatsgevonden nadat de maatregel van bewaring was omgezet. Dat de ondertekening van het proces-verbaal van het gehoor later heeft plaatsgevonden is opmerkelijk, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend en kan niet leiden tot opheffing van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. De verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS gaat niet op. In die zaak was sprake van ondertekening van de maatregel van bewaring na de uitreiking daarvan, waardoor er op het moment van uitreiking geen rechtsgeldige maatregel was. De later alsnog ondertekende maatregel was niet (opnieuw) uitgereikt. De maatregel was daarom niet in werking getreden. Dat is een andere situatie dan in de zaak van eiser.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
2 Zie de uitspraken van de ABRvS van 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278 en ECLI:NL:RVS:2018:2376.
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3h en 3i en de lichte grond onder 4d heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3i voert eiser aan dat hij lang in gesprek is geweest om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Op het moment dat zijn asielaanvraag werd ingediend, had hij oprecht het idee en de hoop dat de verblijfsvergunning zou worden toegewezen omdat hij al eerder langdurig verblijf heeft gehad in Nederland.
7. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft namelijk in het gehoor voor inbewaringstelling van 20 juli 2022 gezegd dat hij in Nederland wil blijven. Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangegeven dat eiser tot twee keer toe heeft geweigerd een vertrekgesprek te voeren met de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Dit, in samenhang bezien, duidt erop dat eiser niet mee wil werken aan zijn terugkeer naar Marokko.
8. De onbetwiste zware grond onder 3c en de zware grond onder 3i zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser heeft een voorlopig paspoort, maar dat paspoort ligt bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiser heeft dus zelf geen mogelijkheid om zijn paspoort te verlengen. Er is geen zicht op uitzetting naar Marokko, tenzij eiser een paspoort heeft.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft een verlopen voorlopig paspoort. Verweerder heeft ter zitting gezegd dat hij bij de Marokkaanse autoriteiten wil nagaan of eisers paspoort – al dan niet via de regievoerder – verlengd kan worden. Eiser is dan niet afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten voor het afgeven van een laissez-passer.5 De rechtbank oordeelt dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om deze mogelijkheid te onderzoeken. Daarbij komt dat er geen sprake is van het algeheel ontbreken van zicht op uitzetting naar Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser voert aan dat verweerder in de motivering van het lichter middel onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiser langdurig in Nederland heeft verbleven. Hij heeft ook een eigen koopwoning. Er is op geen enkele manier met eiser gesproken over de mogelijkheid van een meldplicht. Eiser zou gelukkig zijn om zich te melden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Dat eiser
5 Zie de uitspraak van de ABRvS van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2137.
langdurig in Nederland verblijft, heeft verweerder meegewogen in de motivering van het lichter middel. Maar verweerder heeft daar tegenover mogen stellen dat eiser heeft gezegd dat hij niet naar Marokko wil omdat hij daar niets meer heeft en dat eiser niet over bestaansmiddelen beschikt. Verweerder heeft mogen beslissen dat de kans groot is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en dat een meldplicht onvoldoende is om dit risico weg te nemen. De omstandigheid dat eiser blij zou zijn met een meldplicht en/of dat hij in Nederland een eigen woning heeft, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.