ECLI:NL:RBDHA:2022:14691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
NL21.20415 en NL21.20416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor familie en gezin met belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL21.20415 en NL21.20416, waarbij eiser, een Albanese nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eiser in beroep ging en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 augustus 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat eiser een beschermwaardig familie- en gezinsleven met zijn vier kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, wenst te herstellen. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen beschermwaardig familieleven had aangenomen en dat de uitspraak van het Gerechtshof over het gezag over de kinderen moest worden afgewacht. De staatssecretaris had echter in het bestreden besluit gesteld dat het familieleven niet beschermwaardig was, omdat eiser al vijf jaar geen invulling aan zijn familieleven had gegeven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangenafweging ten aanzien van de minderjarige kinderen correct had uitgevoerd, maar dat er ten onrechte geen belangenafweging was gemaakt voor de meerderjarige kinderen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de meerderjarige kinderen betrof, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser werd in de proceskosten van de beroepsprocedure en de procedure voor de voorlopige voorziening vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.20415 (beroep) en NL.21.20416 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franka).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor de verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 31 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.20415) ingesteld. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht om een voorlopige voorziening (NL21.20416).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en wenst verblijf in Nederland voor het uitoefenen van het familieleven met zijn vier kinderen. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn geboren uit het huwelijk met zijn ex-echtgenote. Eiser en zijn ex-echtgenote procederen momenteel over het gezag over de twee minderjarige kinderen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen beschermwaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen hem en zijn kinderen heeft aangenomen. Eiser heeft de intentie tot het herstellen van het contact met zijn kinderen. Op grond van zijn eigen beleid [2] had verweerder de familieband daarom niet als verbroken mogen beschouwen. Eiser stelt verder dat de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) in de procedure over het gezamenlijk gezag (hierna: de familierechtelijke procedure) moet worden afgewacht. Eiser moet in ieder geval in staat worden gesteld om het oordeel af te wachten of contactherstel inderdaad mogelijk is. Eiser verzoekt dan ook de behandeling van dit beroep aan te houden totdat het Hof uitspraak heeft gedaan, dan wel het beroep gegrond te verklaren.
3. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op deze beroepsgronden.
Wat zijn de relevante regels?
4.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en artikel 3.71, tweede lid, onder sub l van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), kan een vreemdeling vrijgesteld worden van het mvv-vereiste, als blijkt dat uitzetting van de vreemdeling in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
4.2
Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) [3] en de hoogste vreemdelingenrechter [4] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en zijn of haar gezin enerzijds en het algemene belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Bij deze belangenafweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn. Dit houdt in dat de rechtbank intensief toetst of alle kenbare belangen door verweerder betrokken zijn, maar slechts terughoudend mag toetsen of verweerder niet ten onrechte tot de gegeven belangenafweging is gekomen.
4.3
Bij de toetsing van artikel 8 EVRM wordt een onderscheid gemaakt tussen het familieleven met minderjarige kinderen en het familieleven met meerderjarige kinderen. Ten aanzien van het familieleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen blijkt uit recente rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [5] dat verweerder voor de vraag of er sprake is van beschermingswaardig familieleven ook altijd een belangenafweging dient uit te voeren. Voortaan is het ontbreken van 'more than the normal emotional ties' niet in alle gevallen doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Familieleven met de minderjarige kinderen
5. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder in het bestreden besluit wel degelijk het bestaan van familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn minderjarige kinderen aangenomen. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat dit familieleven niet beschermwaardig is, omdat de belangenafweging ten nadele van eiser uitvalt.
Niet in geschil is dat eiser al vijf jaar geen invulling aan zijn familieleven geeft en dit heeft verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen. Dat eiser verwikkeld is in een familierechtelijke procedure om de gezagsituatie met betrekking tot zijn minderjarige kinderen te wijzigen is wel degelijk in de belangenafweging door verweerder betrokken. Met verweerder stelt de rechtbank echter vast dat het onbekend is wanneer het Hof uitspraak zal doen. Uit de overgelegde beschikking blijkt slechts dat het Hof zich onvoldoende voorgelicht acht en dat er een onderzoek zal worden ingesteld waarbij onder meer de vraag aan de orde komt of er contactherstel mogelijk. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien de uitkomst van deze procedure af te wachten voordat een beslissing op bezwaar werd genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen kenbaar en voldoende gemotiveerd in de belangenafweging heeft betrokken en dat verweerder, gelet op alle bij hem bekende feiten en omstandigheden, niet ten onrechte deze belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen.
Familieleven met de meerderjarige kinderen
6. Gelet op de hiervoor genoemde recente uitspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [6] stelt de rechtbank vast dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van het familieleven met de meerderjarige kinderen. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of de zaak alsnog finaal kan worden afgedaan. Verweerder heeft op zitting alsnog een motivering gegeven en gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, omdat - net zoals bij de minderjarige kinderen - er geen sprake is van een feitelijke invulling van het familieleven. Daarnaast wordt bij de meerderjarige kinderen een eigen keuze om contact met de ouders te herstellen door verweerder verondersteld. Niet is gebleken dat de meerderjarige kinderen contact met hun vader zoeken en dit weegt verweerder tevens mee in het nadeel van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
7. Verweerder heeft ter zitting alsnog gemotiveerd de belangen ten aanzien van de meerderjarige kinderen gewogen en deze belangenafweging is niet ten onrechte in het nadeel van eiser uitgevallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, aangevuld met de ter zitting gegeven motivering, in stand kunnen blijven.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarin heeft nagelaten ten aanzien van de meerderjarige kinderen een belangenafweging uit te voeren. Gelet op de ter zitting gegeven aanvullende motivering van het bestreden besluit op dit punt, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met deze aanvulling in stand blijven.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [7]
10. Er bestaat in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een wegingsfactor 1). Aangezien de voorlopige voorziening buiten zitting is afgedaan, worden de proceskosten voor deze procedure vastgesteld op €759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift voor een voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen belangenafweging ten aanzien van de meerderjarige kinderen is gemaakt;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 1518,- euro.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 759,- euro.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en Werkinstructie 2020/16 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
3.Zie onder meer de arresten
4.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2047.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
7.Op grond van artikelen 8:81 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht.