ECLI:NL:RBDHA:2022:14656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
NL22.10994 en NL22.10995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar ‘Arbeid als zelfstandige’ met gegrond beroep en vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Servische staatsburger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsdoel van 'Arbeid als kennismigrant' naar 'Arbeid als zelfstandige'. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn ondernemerschap en de toegevoegde waarde voor Nederland. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft hem niet gehoord in de bezwaarprocedure, wat volgens de rechtbank in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het horen van eiser essentieel was, vooral omdat hij nieuwe en relevante stukken had ingediend die niet waren besproken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser gehoord moet worden. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.10994 (beroep)
NL22.10995 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1983, van Servische nationaliteit, eiser
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar het verblijfsdoel ‘Arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Daarnaast heeft verweerders eisers verblijfsvergunning voor het doel ‘Arbeid als kennismigrant’ niet verlengd.
Bij besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [persoon] , eisers huisbaas en vriend, die tevens fungeerde als tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser is met ingang van 22 januari 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Arbeid als kennismigrant’, met een geldigheidsduur tot 22 januari 2021. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 22 januari 2022. Op 25 januari 2022 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Arbeid als zelfstandige’ aangevraagd. Eiser wil als zelfstandige arbeid verrichten bij zijn onderneming
[naam], een eenmanszaak te ’sGravenhage.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag met het primaire besluit afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de onderdelen A (persoonlijke ervaring), B (ondernemingsplan) en C (toegevoegde waarde voor Nederland) onvoldoende heeft onderbouwd met stukken. Eisers ondernemerschapservaring, werkervaring, inkomen en ervaring met Nederland zijn niet dan wel onvoldoende aangetoond. Ook heeft eiser geen ondernemingsplan met financiële paragraaf overgelegd en heeft hij geen inzicht gegeven in mogelijke arbeidscreatie, investeringen of het innovatieve karakter van zijn diensten, aldus verweerder. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom niet voorgelegd aan de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voor een beoordeling.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In de bezwaarprocedure heeft eiser nieuwe stukken overgelegd, waaronder een ondernemingsplan, een curriculum vitae, bewijzen van zijn werkervaring, aanbevelingsbrieven en een intentieverklaring.
4. Verweerder heeft daarop niet besloten om eiser in de bezwaarprocedure te horen, maar is zonder hoorzitting overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit. Daarin stelt verweerder zich, op basis van de in bezwaar overgelegde stukken, op het standpunt dat eiser onvoldoende punten zou behalen op de onderdelen B (ondernemingsplan) en C (toegevoegde waarde van de economische activiteiten voor de Nederlandse economie) uit Bijlage 8a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Dat eiser een groot aantal stukken heeft overgelegd die zien op onderdeel A (persoonlijke ervaring), maakt verweerders conclusie niet anders. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom opnieuw niet voorgelegd aan de minister van EZK.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De wettelijke plicht om een vreemdeling in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van horen kan worden afgezien om een aantal redenen, die uitputtend zijn beschreven in artikel 7:3 van de Awb. Onder meer kan van horen worden afgezien als een bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [1] Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb volgt dat het horen een 'essentieel onderdeel' van de bezwaarprocedure vormt en dat de in artikel 7:3 van de Awb opgenomen gronden terughoudend dienen te worden toegepast. [2]
5.2
Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [3] blijkt dat verweerder, onder meer, moet horen in situaties waarin in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken zijn overgelegd die van hem worden verlangd of in situaties waarin nog onduidelijkheden bestaan over het te beoordelen feitencomplex. De Afdeling overweegt dat het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt in deze situaties bijzonder belang toekomt, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen. Verder kan een hoorzitting het doel dienen dat een vreemdeling zijn visie op de zaak kan geven en kan het vertrouwen van de burger met het houden van een hoorzitting – ook als hij geen gelijk krijgt – worden versterkt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. Eiser heeft in bezwaar een hoop nieuwe en relevante stukken ingebracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat een groot aantal daarvan onderdeel A (persoonlijke ervaring) onderbouwen. Dat eiser daarmee nog niet aan de benodigde punten komt, zoals verweerder in het bestreden besluit stelt, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat daarmee sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat van het horen kon worden afgezien. Nu verweerder in het bestreden besluit tegenwerpt dat de door eiser overgelegde stukken onvoldoende en incompleet zijn, had tijdens een hoorzitting besproken kunnen worden welke stukken nog ontbreken, waarom die stukken van belang zijn en op wat voor wijze eiser daar (anderszins) aan tegemoet zou kunnen komen. Uit voornoemde Afdelingsuitspraak volgt dat verweerder ook moet horen in situaties waarin nog niet voldoende bewijsstukken zijn overgelegd, omdat veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Het voorgaande klemt naar het oordeel van de rechtbank temeer nu eiser in de bezwaarprocedure niet werd bijgestaan door een gemachtigde.
6.1
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voordat verweerder een nieuw besluit neemt, zal verweerder eiser moeten horen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6.2
De rechtbank geeft verweerder daarbij nog het volgende mee. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser recentelijk een nieuwe aanvraag heeft ingediend voor hetzelfde doel als de aanvraag die in deze procedure voorligt. De rechtbank kan zich voorstellen dat verweerder, om redenen van doelmatigheid en klantgerichtheid, de stukken die eiser in het kader van zijn nieuwe aanvraag heeft ingediend meeneemt in de volledige heroverweging die zal plaatsvinden in de bezwaarprocedure van onderhavige aanvraag.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.10994:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.10995:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564.
2.Zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 144-145 en 147.