In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Servische staatsburger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsdoel van 'Arbeid als kennismigrant' naar 'Arbeid als zelfstandige'. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn ondernemerschap en de toegevoegde waarde voor Nederland. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft hem niet gehoord in de bezwaarprocedure, wat volgens de rechtbank in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het horen van eiser essentieel was, vooral omdat hij nieuwe en relevante stukken had ingediend die niet waren besproken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser gehoord moet worden. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht.