ECLI:NL:RBDHA:2022:14625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.13935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van alleenstaande jonge vrouw met medische problemen en overdracht naar Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande jonge vrouw met medische problemen. De vrouw had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. De vrouw betwistte deze beslissing en voerde aan dat er onvoldoende garanties waren voor haar opvang in Frankrijk, gezien de schrijnende situatie van opvangcapaciteit in dat land. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat, hoewel er inderdaad problemen zijn met de opvang in Frankrijk, de Staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat haar situatie zo bijzonder was dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel afgeweken moest worden. De rechtbank concludeerde dat de overdracht naar Frankrijk niet in strijd zou zijn met de mensenrechten en dat de vrouw geen recht had op een individuele garantie voor opvang. Het beroep van de vrouw werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13935
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.13936, op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Karim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Frankrijk verstuurd om eiseres terug te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Frankrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
Artikel 17 van de Dublinverordening
2. Eiseres betwist niet dat Frankrijk verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van haar asielaanvraag, maar voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Dublinverordening. Het is door verweerder niet weersproken dat er een schrijnend tekort is aan opvangcapaciteit in Frankrijk en dat daardoor in 2021 44% van de opvanggerechtigden geen opvang kregen. Dat leidt tot dakloosheid en mensenrechtenschendingen. Ook de AIDA landenrapporten over Frankrijk van de voorgaande jaren geven een vergelijkbaar beeld.
Eiseres snapt niet waarom dit jarenlange tekort aan opvangcapaciteit niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Daarbij komt dat er op papier wel opvang is, maar in werkelijkheid is alleen opvang beschikbaar voor de helft van de asielzoekers die er aanspraak op hebben. Dat Frankrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat eiseres na overdracht opvang zal worden geboden, kan zo zijn, maar feitelijk kan Frankrijk deze garantie niet waarmaken. Eiseres is een alleenstaande jonge vrouw met medische problemen, waardoor zijn opvang nodig heeft.
Klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten lost het enorme opvangprobleem niet op. Gezien deze feiten mag van verweerder worden verwacht dat hij deugdelijk motiveert waarom hij van mening is dat eiseres na overdracht geen reëel risico loopt om in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Door het opvangprobleem in Frankrijk moet verweerder voor eiseres een concrete en individuele garantie vragen dat zij na overdracht daadwerkelijk tot de opvang wordt toegelaten.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd in de uitspraken van 21 april 2021 en 16 juni 2021. De enkele verwijzing van eiser naar AIDA landenrapporten is onvoldoende om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Daarbij komt dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiseres in behandeling zullen nemen en dat zij daarbij ook opvang aan eiseres zullen verlenen. Dat eiseres bang is dat zij feitelijk geen opvang zal krijgen is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Verder heeft eiseres nooit eerder een asielaanvraag ingediend in Frankrijk, daarom heeft zij geen persoonlijk ervaring met de beschikbaarheid en kwaliteit van de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Als eiseres toch in onzekerheid komt te verkeren over de opvang, kan en dient zij haar beklag daarover te doen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen, ook al krijgen veel opvanggerechtigden niet of niet tijdig opvang, onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
4. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiseres, dat zij een alleenstaande jonge vrouw is met medische problemen, geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank leest in de medische stukken die in beroep zijn overgelegd wel dat eiseres psychische klachten heeft, dat zij daarvoor wordt behandeld en dat er zorgen zijn over eiseres als zij in Frankrijk dakloos zou worden. Die stukken onderbouwen echter niet dat eiseres voor haar behandeling op Nederland is aangewezen. Zij onderbouwen evenmin dat eiseres in Frankrijk geen passende behandeling kan ondergaan. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet

3.ECLI:NL:RVS:2021:816.

gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kwetsbaarheid
5. Eiseres stelt dat zij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt en dat er daarom concrete en individuele afspraken gemaakt moeten worden met Frankrijk, waardoor eiseres er zeker van is dat zij daar tot de opvang en medische behandeling zal worden toegelaten. Eiseres is namelijk een alleenstaande jonge vrouw met psychische problemen en wil zo ver als mogelijk weg van haar ex-familie in Frankrijk,. Verder blijkt haar kwetsbaarheid uit het overgelegde GZA-patiëntendossier. Eiseres lijdt aan een slaapstoornis, herbeleving van ervaringen in Koeweit en Frankrijk en recentelijk heeft eiseres zich geautomutileerd waardoor de crisisdienst is ingeschakeld. Daarnaast blijkt uit de brief van GGZ Centraal van 5 augustus 2022 dat eiseres verkeert in een instabiele psychische situatie en dat een periode van dakloosheid haar situatie zal doen verergeren wat tot teloorgang kan leiden. Nu uit het claimakkoord blijkt dat alleen gecontroleerde overdracht aan Frankrijk mogelijk is, moet het volgens eiseres ook mogelijk zijn dat verweerder een concrete afspraak maakt met de Franse autoriteiten dat zij na overdracht daadwerkelijk tot de opvang wordt toegelaten. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat dit verzoek niet gezien moet worden als een beroep op het arrest Tarakhel.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Op basis van de beschikbare informatie heeft de rechtbank niet de overtuiging dat de overdracht zonder het maken van concrete afspraken
c.q. het vragen van een individuele garantie over de opvang en medische behandeling zal leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat de Franse autoriteiten eiseres op een menswaardige manier zullen behandelen en haar opvang zullen verlenen in overeenstemming met de geldende EU-richtlijnen en zonder in strijd te komen met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Uit de medische informatie volgt daarnaast niet dat eiseres bij overdracht moet worden overgedragen aan de zorg van een arts, zodat verweerder ook op dat punt geen garanties hoeft te vragen. Daarbij komt dat het op grond van artikel 32 en 33 van de Dublinverordening ook mogelijk is dat verweerder de Franse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht inlicht over de medische situatie van eiseres, als eiseres daar toestemming voor geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 augustus 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.