ECLI:NL:RBDHA:2022:14623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
Nl22.14033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M.E. Disselkamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië verslechterd is door recente crises, maar de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet langer aan de vereisten voldoet. De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in overweging genomen, maar concludeert dat de overgelegde medische stukken niet voldoende zijn om te stellen dat overdracht aan Italië onaanvaardbaar zou zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14033
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Italië verstuurd om eiser over te nemen. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser stelt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De situatie in Italië is verslechterd door verschillende recente crises: Afghanistan, Oekraïne, COVID-19 en de verhoogde instroom via zee. Eiser wijst in dit
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
kader ten overvloede naar specifieke informatie over Italië: een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 22 april 2022, het AIDA landenrapport van Italië van 22 mei 2022, een rapport van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) over de situatie van asielzoekers in Italië, de UNCHR Italy Factsheet December 2021 van 14 februari 2022, en bericht van InfoMigrants van 8 februari 2022, het USDOS jaarrapport van 12 april 2022, de UNHCR Weekly Snapshot van 19 april 2022 en een bericht van InfoMigrants van 31 maart 2022.
Daarbij voert eiser ook aan dat Italië slechts tien tot vijftien Dublin-terugkeerders per dag uit heel Europa accepteert.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 mei 2022 en van 24 juni 2022. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië mag uitgaan. Niet alle informatie die eiser heeft overgelegd, bijvoorbeeld het AIDA landenrapport van 22 mei 2022, is bij de boven genoemde uitspraken van de ABRvS betrokken, maar deze nieuwe informatie geeft geen wezenlijk ander beeld over de situatie in Italië dan de informatie die wel bij deze uitspraken is betrokken. Daarbij heeft eiser ten aanzien van het AIDA landenrapport ook niet verwezen naar specifieke passages. Door enkel te verwijzen naar deze rapporten heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de feitelijke situatie waarop bovengenoemde uitspraken zijn gebaseerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Statusverlening
5. Eiser stelt verder dat in deze zaak ook gelet moet worden op de situatie waarin eiser terecht kan komen na een mogelijke statusverlening in Italië. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht van 17 februari 2022. In deze uitspraak staat volgens eiser dat niet mag worden overgedragen naar Italië vanwege het ontbreken van huisvestingsmogelijkheden. Verweerder heeft hierop alleen gereageerd door te vermelden dat eiser geen statushouder is en dat het een mogelijke toekomstige gebeurtenis is. Er kan echter vanuit worden gegaan dat eiser wordt aangemerkt als vluchteling in Italië, omdat er sprake is van een Europees asielbeleid met dezelfde criteria en waarborgen als in andere Europese landen.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Uit voorgaande overwegingen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de uitspraak van de ABRvS van 24 juni 2022 volgt dat er in Italië geen sprake is van zodanige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat de situatie voor Dublin-terugkeerders en statushouders in Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. In de uitspraak van de ABRvS is ook gemotiveerd ingegaan op de betekenis van de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht van 17 februari 2022. De rechtbank deelt de
5 ECLI:DE:BVerW G:2022:4001228165.22.0.
conclusie in de uitspraak van de ABRvS dat het Bundesverwaltungsgericht in zijn uitspraak geen inhoudelijk eindoordeel heeft gegeven over de uiteenlopende Duitse jurisprudentie over de vraag of terugkeer naar Italië voor statushouders in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Eisers beroep op deze uitspraak ondersteunt zijn beroepsgrond daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie
7. Eiser voert verder aan dat hij een chronische nieraandoening heeft, daarvoor is hij inmiddels in Nederland in behandeling. Eiser verwijst hierbij naar de overgelegde medische stukken.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het overgelegde radiologiebericht van 20 juli 2022 kan niet worden vastgesteld dat eiser niet kan worden overgedragen naar Italië of dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Het radiologiebericht bevestigt de verklaringen van eiser dat hij een chronische nieraandoening heeft, maar bevat verder geen informatie over de ernst van die aandoening of de noodzakelijke behandeling daarvan. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheid niet zodanig is dat overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid zal getuigen. In het geval dat Italië, zoals eiser stelt, een beperkt aantal Dublin-terugkeerders per dag accepteert, betekent dat niet dat verweerder de behandeling van eisers asielverzoek op voorhand aan zich zou moeten trekken. Verweerder heeft daarom geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.