ECLI:NL:RBDHA:2022:14615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14604; NL22.14605; NL22.14606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen inzake bewaring en verzoeken om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.14604, NL22.14605 en NL22.14606, waarbij eisers, van Nigeriaanse nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 3 augustus 2022 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eisers recht hadden op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig was geweest, aangezien eisers geen gronden hadden aangevoerd tegen de maatregel en verweerder terecht had gesteld dat er geen lichter middel dan inbewaringstelling toepasbaar was. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet hadden meegewerkt aan hun overdracht en dat eerdere minder dwingende maatregelen niet effectief waren gebleken. De beroepen werden ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14604, NL22.14605 en NL22.14606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1],
[eiser 2] en [eiser 3] ,eisers V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluiten van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 augustus 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [1988] , [2012] en [2015] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de gronden waarop de maatregel is gebaseerd.
4. Eisers voeren aan dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel dan een inbewaringstelling. Eisers zouden bijvoorbeeld kunnen zijn geplaatst in een vrijheidsbeperkende locatie. Zij hebben zich altijd gehouden aan de meldplicht.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 2015 en 10 april 2015 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank overweegt hierbij allereerst dat met de niet bestreden zware gronden het gevaar voor onttrekking is gegeven. Een eerder toegepaste vorm van een lichter middel, zoals een meldplicht, gecombineerd met het voeren van gesprekken en het bieden van ondersteuning hebben niet geleid tot de overdracht van eisers. Daarnaast blijkt uit de stukken dat eisers bij verschillende gelegenheden te kennen hebben gegeven niet terug te willen naar Duitsland en dat zij niet hebben meegewerkt aan een geplande overdracht op 4 juli 2022. Na de inbewaringstelling hebben zij evenmin medewerking verleend aan een geplande overdracht op 3 augustus 2022. Deze feiten en omstandigheden zijn door eisers niet bestreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, [A]
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.