3.6Nu verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd dat sprake was van een gegrond vermoeden van rechtsmisbruik, bestond er onvoldoende aanleiding voor het houden van een gehoor. Verweerder mocht de resultaten van het gehoor daarom niet ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
Mocht verweerder concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk?
4. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de verklaringen die eiser en referente hebben afgelegd tijdens het simultaan gehoor van 6 juli 2021 niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat sprake is van een schijnhuwelijk en dat evenmin is gebleken van een duurzame relatie. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat van partners in een (huwelijks)relatie mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen.De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat eiser en referente tijdens het gehoor veelvuldig eenduidig over hun relatie hebben verklaard. Zo hebben zij onder meer gelijkluidende en gedetailleerde verklaringen afgelegd over hun eerste (fysieke) ontmoeting en het daaropvolgende verblijf in Cyprus, de landen waar zij naartoe zijn gereisd, de woningen waarin zij in Nederland hebben verbleven en de wijze waarop zij aan de huwelijksakte zijn gekomen. De door verweerder aan eiser en referente tegengeworpen tegenstrijdigheden betreffen hoofdzakelijk verschillen op detailniveau en rechtvaardigen daarmee niet het eindoordeel dat sprake is van een schijnhuwelijk of schijnrelatie. Daar komt bij dat eiser een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmiddelen heeft overgelegd ter onderbouwing van de oprechtheid van de (huwelijks)relatie. Zo heeft eiser onder meer een tiental getuigenverklaringen van vrienden en kennissen, foto’s, kopieën van huurovereenkomsten, vliegtickets en bewijzen dat hij gezamenlijk met referente een onderneming heeft, overgelegd. De rechtbank is dan ook, gelet op de verklaringen van eiser en referente tijdens het simultaan gehoor en de overgelegde bewijsstukken in hun samenhang bezien, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een schijnhuwelijk en/of een schijnrelatie.
5. De conclusie luidt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien omdat de uitkomst van het geschil in het geval verweerder opnieuw zelf in de zaak voorziet, geen andere zou zijn en de toets aan het recht kan doorstaan. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de vaststelling dat eiser nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en het aan hem opgelegde terugkeerbesluit van de baan zijn.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten voor verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpbvoor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 541,- voor de gemaakte kosten in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1) en € 1.518,- voor de gemaakte kosten in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast wordt verweerder op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb veroordeeld voor de kosten van de tolk die eiser naar de zitting van 14 oktober 2022 heeft meegebracht. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de overgelegde urenspecificatie van de tolk komt eiser een forfaitaire vergoeding toe van € 180,-. Dit bedrag moet worden opgeteld bij de door de rechtbank vastgestelde vergoeding voor de verleende rechtsbijstand van € 2.059,- voor een totaal van € 2.239,- aan proceskosten in beroep. De gevraagde kosten voor de tolk die eiser heeft gemaakt voor de (verdaagde) zitting van 18 juli 2022 zullen door de griffier worden betaald, omdat deze zitting op het laatste moment door toedoen van de rechtbank is verdaagd.