ECLI:NL:RBDHA:2022:14599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
NL22.3511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit inzake verblijfsrecht en schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Pakistaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan nooit had bestaan. Dit besluit was gebaseerd op het vermoeden van een schijnhuwelijk met een Poolse referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had om te concluderen dat er sprake was van rechtsmisbruik of een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er een gegrond vermoeden van misbruik bestond, en dat het onderzoek naar het schijnhuwelijk niet op de juiste wijze was ingesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de eiser rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gekregen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.3511
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1995, van Pakistaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan nooit heeft bestaan. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 1 maart 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door [kantoorgenoot] als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren [referente] en [tolk] in de Engelse taal, op de zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Wat is aan deze procedure voorafgegaan?
1.1
Op 12 februari 2019 heeft eiser een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9 van de Vw. [1] Met deze aanvraag beoogde eiser verblijf bij referente, die de Poolse nationaliteit heeft. Bij besluit van 12 april 2019 heeft verweerder dit verblijfsdocument aan eiser verstrekt.
1.2
Op 19 februari 2021 heeft verweerder aan eiser een voornemen gestuurd waarin staat dat naar aanleiding van informatie van de Cypriotische autoriteiten dat de huwelijksakte van het huwelijk tussen hem en referente is vervalst, wordt onderzocht of eiser rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser heeft op zowel 6 april 2021 als op
21 april 2021 een zienswijze op dit voornemen ingediend. Eiser en referente zijn op
6 juli 2021 door een ambtelijke commissie simultaan gehoord.
Besluitvorming
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder vastgesteld dat eiser nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en hem een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een schijnhuwelijk met referente is aangegaan met als enige doel het in de Verblijfsrichtlijn [2] neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Volgens verweerder is uit informatie van de Cypriotische autoriteiten namelijk gebleken dat de huwelijksakte tussen eiser en referente vervalst is en dat eiser op Cyprus is getrouwd met [echtgenote] , die de Roemeense nationaliteit heeft. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat er evenmin sprake is van een oprechte duurzame relatie tussen eiser en referente. Volgens verweerder hebben eiser en referente op de hoorzitting van 6 juli 2021 namelijk niet overtuigend verklaard over hun relatie en hebben de overgelegde bewijsstukken onvoldoende bewijskracht om tot een andere beoordeling te komen.
Beoordeling rechtbank
Mocht verweerder een onderzoek instellen naar een mogelijk schijnhuwelijk tussen eiser en referente?
3.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er een gegrond vermoeden van rechtsmisbruik bestond op grond waarvan een nader onderzoek naar een mogelijk schijnhuwelijk tussen hem en referente kon worden ingesteld. De email-correspondentie met de Cypriotische autoriteiten vormt - gelet op de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn [3] - vormt daarvoor onvoldoende basis.. Op de zitting is namens eiser verder aangevoerd dat het onderzoek reeds begonnen was op het moment dat door verweerder per e-mail contact is opgenomen met de Cypriotische autoriteiten en dat er op dat moment nog geen sprake van was een gegrond vermoeden van misbruik. Verder stelt eiser dat niet is aangetoond dat hij willens en wetens onjuiste gegevens heeft verstrekt om het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te genieten. Verweerder heeft ten onrechte in eisers nadeel meegewogen dat hij volledig vertrouwde op een advocaat die tegen betaling een huwelijksakte voor hem heeft opgesteld. Eiser wist niet dat deze huwelijksakte vals was en zou deze ook niet hebben overgelegd als hij had geweten van de valsheid van dit document.
3.2
Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn, dat is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb [4] , geeft de lidstaten de bevoegdheid om de nodige maatregelen te nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Dit artikel biedt een grondslag voor het maken van een uitzondering op het beginsel van vrij verkeer en verblijf voor Unieburgers en hun familieleden. De bewijslast dat rechtsmisbruik of fraude is gepleegd rust op verweerder. Deze moet maatregelen als hiervoor bedoeld baseren op een individueel onderzoek van het concrete geval, waarbij geldt dat systematische of willekeurige controles niet zijn toegestaan. [5] Het voorgaande is eveneens het uitgangspunt van de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn, die een handvat bieden voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn. [6] Uit paragraaf 4.2 van de richtsnoeren vloeit voort dat lidstaten in individuele gevallen kunnen onderzoeken of sprake is van een schijnhuwelijk wanneer er een gegrond vermoeden van rechtsmisbruik bestaat. Systematische controles van bepaalde groepen vreemdelingen zijn echter verboden. In paragraaf 4.2 wordt ook een lijst van indicatieve criteria genoemd waarop de nationale autoriteiten een vermoeden van rechtsmisbruik kunnen baseren.
3.3
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder bij de beantwoording van de vraag wanneer in een individueel geval een gegrond vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte heeft. [7] De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Dit laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
3.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de onderhavige zaak het vermoeden van rechtsmisbruik heeft gebaseerd op informatie verkregen van de Cypriotische autoriteiten dat het huwelijk tussen eiser en referente niet in Cyprus staat ingeschreven en dat eiser in Cyprus is getrouwd met [echtgenote] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze informatie ten onrechte als een aanwijzing voor rechtsmisbruik heeft aangemerkt op grond waarvan het onderzoek naar een mogelijk schijnhuwelijk kon worden ingesteld, omdat een dergelijk onderzoek op het moment dat contact werd gezocht met de Cypriotische autoriteiten reeds was aangevangen. Op 18 januari 2021 heeft een medewerker van verweerder namelijk een e-mail naar de Cypriotische autoriteiten gestuurd waarin hen wordt gevraagd naar de echtheid van de huwelijksaktes inzake de huwelijken van eiser met referente en [echtgenote] . Uit de bewoordingen van deze e-mail (‘
I am currently investigating a possible sham marriage of one [eiser] in the Netherlands.’)blijkt duidelijk dat er op het moment van het verzenden van deze e-mail reeds een onderzoek liep naar een mogelijk schijnhuwelijk tussen eiseres en referent. Op de zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat er contact is opgenomen met de Cypriotische autoriteiten naar aanleiding van een anonieme melding. Omdat de rechtbank niet kan toetsen of er sprake was van een dergelijke melding, kan de rechtbank niet nagaan of er op het moment van het instellen van het onderzoek sprake was van een gegrond vermoeden van rechtsmisbruik. Het valt bij die stand van zaken dan ook niet uit te sluiten dat sprake is van een stelselmatige of willekeurige controle die niet gebaseerd is op een individueel vermoeden van rechtsmisbruik. Nu verweerder verder geen andere vermoedens of indicatoren naar voren heeft gebracht die aanleiding hebben gevormd om het onderzoek in te stellen, is de rechtbank van oordeel dat van voldoende concrete aanwijzingen voor een vermoeden van misbruik van de in de Verblijfsrichtlijn neergelegde rechten niet is gebleken.
3.6
Nu verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd dat sprake was van een gegrond vermoeden van rechtsmisbruik, bestond er onvoldoende aanleiding voor het houden van een gehoor. Verweerder mocht de resultaten van het gehoor daarom niet ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
Mocht verweerder concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk?
4. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de verklaringen die eiser en referente hebben afgelegd tijdens het simultaan gehoor van 6 juli 2021 niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat sprake is van een schijnhuwelijk en dat evenmin is gebleken van een duurzame relatie. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat van partners in een (huwelijks)relatie mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen. [8] De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat eiser en referente tijdens het gehoor veelvuldig eenduidig over hun relatie hebben verklaard. Zo hebben zij onder meer gelijkluidende en gedetailleerde verklaringen afgelegd over hun eerste (fysieke) ontmoeting en het daaropvolgende verblijf in Cyprus, de landen waar zij naartoe zijn gereisd, de woningen waarin zij in Nederland hebben verbleven en de wijze waarop zij aan de huwelijksakte zijn gekomen. De door verweerder aan eiser en referente tegengeworpen tegenstrijdigheden betreffen hoofdzakelijk verschillen op detailniveau en rechtvaardigen daarmee niet het eindoordeel dat sprake is van een schijnhuwelijk of schijnrelatie. Daar komt bij dat eiser een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmiddelen heeft overgelegd ter onderbouwing van de oprechtheid van de (huwelijks)relatie. Zo heeft eiser onder meer een tiental getuigenverklaringen van vrienden en kennissen, foto’s, kopieën van huurovereenkomsten, vliegtickets en bewijzen dat hij gezamenlijk met referente een onderneming heeft, overgelegd. De rechtbank is dan ook, gelet op de verklaringen van eiser en referente tijdens het simultaan gehoor en de overgelegde bewijsstukken in hun samenhang bezien, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een schijnhuwelijk en/of een schijnrelatie.
Conclusies en gevolgen
5. De conclusie luidt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [9] . De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien omdat de uitkomst van het geschil in het geval verweerder opnieuw zelf in de zaak voorziet, geen andere zou zijn en de toets aan het recht kan doorstaan. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de vaststelling dat eiser nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en het aan hem opgelegde terugkeerbesluit van de baan zijn.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten voor verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb [10] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 541,- voor de gemaakte kosten in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1) en € 1.518,- voor de gemaakte kosten in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast wordt verweerder op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb veroordeeld voor de kosten van de tolk die eiser naar de zitting van 14 oktober 2022 heeft meegebracht. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de overgelegde urenspecificatie van de tolk komt eiser een forfaitaire vergoeding toe van € 180,-. Dit bedrag moet worden opgeteld bij de door de rechtbank vastgestelde vergoeding voor de verleende rechtsbijstand van € 2.059,- voor een totaal van € 2.239,- aan proceskosten in beroep. De gevraagde kosten voor de tolk die eiser heeft gemaakt voor de (verdaagde) zitting van 18 juli 2022 zullen door de griffier worden betaald, omdat deze zitting op het laatste moment door toedoen van de rechtbank is verdaagd.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.239,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van de door eiser gemaakte kosten van een tolk tot een bedrag van € 72,60, te betalen door de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
3.Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM(2009) 313 definitief).
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2450.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:62.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Besluit proceskosten bestuursrecht.