ECLI:NL:RBDHA:2022:14581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/09/625533 / HA RK 22-77
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van afstandsverklaring van Nederlanderschap door geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2022 uitspraak gedaan over de nietigheid van een afstandsverklaring van het Nederlanderschap door een verzoeker die lijdt aan een geestelijke stoornis. De verzoeker, geboren in Irak, had op 16 juli 2021 een verklaring van afstand van het Nederlanderschap ondertekend, maar stelde dat hij dit deed onder invloed van een wilsgebrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op het moment van ondertekening van de afstandsverklaring niet in staat was om zijn wil te bepalen, als gevolg van een psychiatrische aandoening, namelijk schizofrenie, die zich uitte in wanen en hallucinaties. De rechtbank oordeelde dat de rechtshandeling nadelig was voor verzoeker en dat er een causaal verband bestond tussen zijn geestelijke stoornis en de afstandsverklaring. Hierdoor werd de afstandsverklaring als nietig aangemerkt, wat betekent dat verzoeker zijn Nederlanderschap heeft behouden. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-77
Zaaknummer: C/09/625533
Datum beschikking: 28 december 2022

Beschikking op het op 22 februari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker01] ,

blijkens zijn Irakese paspoort geheten: [verzoeker01] ,
verzoeker,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. B. Manawi te Delft.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te [plaats01] ,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 27 mei 2022 van de IND;
  • de brief van 31 augustus 2022 van de IND, met bijlagen;
  • de brief van 6 oktober 2022 van de zijde van verzoeker.
Bij brief van 13 oktober 2022 heeft de rechtbank verzoeker, de IND en de officier van justitie medegedeeld dat er een zitting is gepland op 1 december 2022. Deze zitting is met instemming van partijen niet doorgegaan omdat de rechtbank naar aanleiding van het dossier geen nadere vragen aan partijen had en de zaak op de stukken kon worden afgedaan.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen dat verzoeker op 16 juli 2021 zijn Nederlanderschap niet is verloren en dus na 16 juli 2021 nog steeds het Nederlanderschap bezat.
De IND conformeert zich aan het oordeel van de rechtbank of verzoeker op het moment van de afstandsverklaring in staat was om zijn wil te bepalen.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.

Feiten

  • Verzoeker is op [geboortedatum01] 1964 te [geboorteplaats01] , Irak geboren.
  • Verzoeker heeft zich op 11 april 2014 in Nederland gevestigd en heeft op enig moment de Nederlandse nationaliteit gekregen.
  • De gemeente [plaats02] heeft op [datum01] 2021 een verklaring van afstand van het Nederlanderschap opgemaakt. Verzoeker heeft deze verklaring op diezelfde datum ondertekend.
  • Verzoeker was op het moment van ondertekening van de verklaring in het bezit van een Nederlands paspoort en een Nederlandse identiteitskaart. Deze heeft hij beide op 16 juli 2021 bij de gemeente [plaats02] ingeleverd.
  • Blijkens een verklaring van psychiater [psychiater01] van [zorginstelling01] van 20 oktober 2021 is verzoeker in zorg bij [zorginstelling01] en is hij in juni 2021 en eind september 2021 door een psychiater gezien. Daarbij was en is sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld met daarbij oordeels- en kritiekstoornissen. Volgens de psychiater handelt cliënt vanuit bepaalde overtuigingen en overziet daarbij de consequenties, van bijvoorbeeld het intrekken van zijn verblijfsvergunning, niet.
  • Verzoeker is blijkens een brief van 16 december 2021 van bovenstaande psychiater gediagnostiseerd met schizofrenie, waarbij sprake is van paranoïde wanen, akoestische en olfactorische hallucinaties, en van sociaal isolement.

Beoordeling

Niet in geschil is dat verzoeker tot 16 juli 2021 het Nederlanderschap heeft bezeten.
Afstand van het Nederlanderschap
Verzoeker heeft op – naar de rechtbank uit de stukken afleidt – 16 juli 2021 bij de gemeente [plaats02] een afstandsverklaring ondertekend en zijn Nederlandse paspoort en identiteitskaart ingeleverd. Op grond van artikel 15 lid 1 onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het afleggen van een verklaring van afstand. Verzoeker was vanaf het moment van afleggen van zijn verklaring op grond van de wet geen Nederlander meer.
Wilsgebrek
De vraag die in deze procedure voorligt, is of verzoeker de door hem ondertekende afstandsverklaring onder invloed van een wilsgebrek heeft ondertekend en of die rechtshandeling nietig is. Dit beoordeelt de rechtbank aan de hand van artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel vereist een rechtshandeling een op een rechtsgevolg vereiste wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
De rechtbank stelt vast dat het ondertekenen van een afstandsverklaring een rechtshandeling is. Onderzocht moet worden of verzoeker een op dit rechtsgevolg vereiste wil had, toen hij de afstandsverklaring ondertekende. Daarbij geeft artikel 3:34, eerste lid BW, in het geval dat iemand iets heeft verklaard terwijl zijn geestesvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, een wettelijk bewijsvermoeden:
”Heeft iemand wiens geestesvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.”
Het tweede lid van artikel 3:34 BW verbindt aan het ontbreken van de wil de volgende rechtsgevolgen:
“Een zodanig ontbreken van de wil maakt de rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”
Nietigheid
Verzoeker heeft zich op de nietigheid van zijn rechtshandeling beroepen. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep slaagt.
Gestoorde geestesvermogens
Voor een succesvol beroep op artikel 3:34 BW moet eerst vaststaan dat sprake was van een geestelijke stoornis in de zin van die bepaling ten tijde van de rechtshandeling in kwestie. Het is aan verzoeker die zich op de (gevolgen van) nietigheid van de afstandsverklaring beroept om voldoende gemotiveerd te stellen dat ten tijde daarvan (telkens of nog steeds) een geestelijke stoornis aanwezig was. Van een geestesstoornis in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW is sprake in alle gevallen waarin de handelende persoon niet over een normale wil beschikt en zich geen rekenschap kan geven van wat hij doet of van de strekking van de handeling (zie conclusie A-G De Vries Lentsch-Kostense, ECLI:NL:PHR:2013:2378, 8, bij HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:414).
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken van de psychiater voldoende blijkt dat verzoeker lijdt aan een ziekte die maakt dat zijn geestesvermogens blijvend, en in ieder geval tijdelijk, zijn gestoord. Verzoeker is gediagnosticeerd met schizofrenie, waarbij hij last heeft van wanen en hallucinaties.
In deze wanen wordt hij achtervolgd door de IND en de geheime dienst, waardoor hij meent dat hij niet langer in Nederland kan blijven. Ook blijkt uit het dossier dat verzoeker zich op 3 mei 2021 bij het [meldpunt01] heeft gemeld omdat het niet goed met hem ging. Verzoeker heeft toen daar al verteld dat de IND en de geheime dienst achter hem aan zitten, dat hij somber is en niet verder kan leven in Nederland. Volgens hem maakte de geheime dienst spullen in zijn huis kapot en voelde hij zich daardoor onveilig in huis. Het Sociaal Team [plaats02] heeft toen geprobeerd om een ondersteuningsplan op te stellen, samen met verzoeker en zijn hulpverlener(s).
Verzoeker is in juni 2021 en in september 2021 gezien door een psychiater. Op die momenten was volgens de psychiater(s) bij verzoeker sprake van een psychiatrisch ziektebeeld met oordeels- en kritiekstoornissen. Uit de aantekeningen van het [meldpunt01] blijkt dat verzoeker in mei 2021 ook al last had van wanen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verzoeker ten tijde van het afleggen van de afstandsverklaring in juli 2021 leed aan een stoornis van zijn geestesvermogens.
Causaal verband
Verzoeker moet ook stellen en aannemelijk maken dat in verband met die geestesstoornis zijn wil tot het afleggen van de afstandsverklaring heeft ontbroken. De wetgever komt op dit punt verzoeker tegemoet door te bepalen dat de verklaring vermoed wordt onder invloed van de stoornis te zijn gedaan indien de rechtshandeling voor betrokkene nadelig was.
Niet in geschil is dat de verklaring tot afstand van het Nederlanderschap zeer nadelige gevolgen voor verzoeker heeft (gehad). Verzoeker had na deze afstandsverklaring niet langer een geldige verblijfstitel in Nederland, zijn uitkering is beëindigd en hij dreigde zijn woning te verliezen. De afstandsverklaring wordt dan ook vermoed onder invloed van zijn stoornis te zijn afgelegd. Verweerder heeft hier niets tegenin gebracht. De rechtbank constateert op grond van het voorgaande bovendien dat het meer dan aannemelijk is geworden dat de nadelige rechtshandeling van verzoeker voortkwam uit de wanen die hij als gevolg van zijn stoornis had, te weten dat hij door (onder andere) de IND werd lastiggevallen.
Verzoeker heeft dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de afstandsverklaring is afgelegd onder invloed van zijn stoornis zodat de wil tot het afleggen van de afstandsverklaring heeft ontbroken. Omdat het hier een eenzijdige rechtshandeling betreft, is deze op grond van de wet nietig.
Dat betekent dat de rechtbank de afstandsverklaring als nietig beschouwt, dat verzoeker op 16 juli 2021 het Nederlanderschap niet heeft verloren en dat hij dit nog steeds bezit. Aldus zal worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat de op 16 juli 2021 door verzoeker ondertekende afstandsverklaring nietig is en dat verzoeker het Nederlanderschap nog steeds bezit;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.Th.W. van Ravenstein en L. Koper, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2022.