In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2022 uitspraak gedaan over de nietigheid van een afstandsverklaring van het Nederlanderschap door een verzoeker die lijdt aan een geestelijke stoornis. De verzoeker, geboren in Irak, had op 16 juli 2021 een verklaring van afstand van het Nederlanderschap ondertekend, maar stelde dat hij dit deed onder invloed van een wilsgebrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op het moment van ondertekening van de afstandsverklaring niet in staat was om zijn wil te bepalen, als gevolg van een psychiatrische aandoening, namelijk schizofrenie, die zich uitte in wanen en hallucinaties. De rechtbank oordeelde dat de rechtshandeling nadelig was voor verzoeker en dat er een causaal verband bestond tussen zijn geestelijke stoornis en de afstandsverklaring. Hierdoor werd de afstandsverklaring als nietig aangemerkt, wat betekent dat verzoeker zijn Nederlanderschap heeft behouden. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.